Hoofdstuk 6: Spiritueel verlangen

(14 minuten) Over een lokroep voor vogels. Over een merkwaardige muzikale ontdekking in het roekoekoeroekoe van de houtduif. Over het 'O muze' van de Griekse dichters destijds. Over het verlangen 'O had ik maar vleugels' en over de kracht van muzisch werk. Over het stemmen van een piano en een vermoeden van een grotere kosmische samenhang die Pythagoras de muziek der sferen noemde. En tenslotte over de aanroep 'o lichaam, houdt mij rechtop, maak mij een mens dat leven kan'.

Bart: hoofdstuk 6 Spiritueel verlangen. (staat met cello vooraan)

Het kleinste instrument dat ik ken, is een lokroep voor vogels. Dat klinkt zo. Wat me boeit is de bescheidenheid. De lokroep is niet bedoeld om virtuoos te soleren. Je mag een amateur zijn, een liefhebber. Je laat iets horen en bent maximaal ontvankelijk voor wat er terug klinkt? Hoor ik al iets? Hoe klein ook?  Van de mythische zanger/dichter Orpheus wordt gezegd dat hij met de vogels kon spreken. Hij had zo’n ding natuurlijk! En Franciscus van Assisi? waarschijnlijk ook!. Ik zie er bij hen een spiritueel verlangen in, gevleugeld willen zijn, ontvankelijk zijn voor een andere taal dan de gewone.    

Ook Paus Gregorius rond het jaar 600 hoort in dat groepje. Van hem wordt gezegd dat hij een duif op zijn schouder had zitten. Die zou hem de toonladders hebben ingefluisterd toen hij bezig was orde aan te brengen in de muziek van zijn tijd. Hoe zou dat zijn gegaan? Ik luister ‘s ochtends, vooral in deze tijd, extra aandachtig naar de duiven. De duiven doen de eeuwige terugkeer van hetzelfde, terwijl de wereld ondertussen totaal verandert. RoeKóekoe roekoe, RoeKóekoe roekoe en nog een keer en nog een keer. Maar wacht eens even. Ineens hoor ik dat ze helemaal geen RoeKóekoe roekoe zeggen. Ze eindigen niet met koe maar met roe. Ze zeggen Kóekoe roekoe Roe? Dat vraagteken staat erachter omdat dat laatste roe zo vreemd vragend in de lucht blijft hangen. De stilte die na dat laatste roe valt is heel onnatuurlijk. Als ze het een paar keer achter elkaar doen, gaat mijn muzikale oor in dat vragend oplopende roe een opmaat horen voor het riedeltje Kóekoe roekoe dat er achteraankomt. Maar voor die duif is dat niet zo. Die valt met de deur Kóekoe in huis en eindigt ergerlijk onmuzikaal met de opmaat roe, mij verweesd achterlatend. Dat schept een afstand merk ik. Nu hoor ik trouwens nog een variatie. Die doet de opmaat gelukkig wél aan het begin maar is verder een stuk saaier: Roekoekoe, roekoekoe, roekoekoe en zo verder. Zijn dat nu dezelfde duiven of verschillende? Ik ga op onderzoek uit, de straat op. Telkens luisteren en kijken welke vogel bij welk gekoer hoort. Het duurt even, maar dan heb ik het. Ik kom erachter dat de in mijn oren onmuzikale duif de houtduif is en de nette saaie mainstream de tortelduif. Komisch toch dat diezelfde duiven ook met de Heilige Geest, die dan wel a-muzikaal of mainstream zal zijn, in verband werden gebracht?

Toch blijft de lokroep me bezighouden. Want het is maar een klein stapje van deze lokroep naar de aanroep ‘O muze.. van de oude dichters. Homerus en Hesiodus weten heus wel dat ze het werk dat ze moeten doen, zelf te doen hebben en toch roepen ze de muzen aan om hen te inspireren. Dat is toch iets van een spiritueel verlangen. Maak mij ontvankelijk lijken ze te zeggen. Beziel mij, vuur mij aan. Geef mijn woorden vleugels

Bart en Anouk: O had ik maar vleugels

Ik duw mijn lichaam voor me uit

tegen alle weerstand in

ik moet en zal mijn hakken door het zand duwen

over wegen vol stof

over asfalt bruggen pleinen

langs koffiebars to go

want verder gaat mijn weg

ik duw, en duw en duw…

en de zwaartekracht blijft maar trekken aan dat lijf van mij

o had ik maar vleugels

 

Ik sta stil, kijk achterom

naar de weg die ik gekomen ben

en dan naar de lucht

er is altijd wel ergens een vogel te zien

twee meeuwen cirkelen boven de stad

ik kijk hoe ze zweven zwermen zwerven

door het luchtruim

ik snak naar ruimte voor lucht

o had ik maar vleugels

 

Ik zou geen sporen nalaten

nooit meer hoeven omkijken

omdat een terugweg voor iemand met vleugels niet bestaat

ik zucht

dan loop ik mezelf voorbij

ik pak me bij mijn armen

sla ze om mijn schouders

en sleep mijn lichaam verder

achter mezelf aan

Ik trek, en trek en trek…

ik moet nog een lange weg gaan om mezelf te zijn

o had ik maar vleugels

Bart: Nu komt het stoutmoedigste moment van de slotrede. Ik zou het zo willen stellen: In al het muzisch werk, in het vangen van een bezield moment, in de omgang met het tragische, in de vraag ‘wat heb je van wie geleerd’, in ruimte maken voor eigenzinnigheid en tegenkracht, in wendingen, in het brongesprek, het rijke A4, werk in opvoering, de contemplatieve dialoog, de speech van je leven en de kunstenaar in de hoek, in álle werk- en gespreksvormen ligt een ‘O muze achtige’ aanroep verscholen. Ruimte maken voor wat er terug klinkt. Een spiritueel verlangen. Die aanroep is niet iets dat je met elkaar afspreekt, niet het resultaat van een specifiek ontwerp. Je bent je er nauwelijks van bewust omdat je gewoon aan het werk bent en je aandacht zich daarop richt. En toch zit iets van die aanroep er in ‘beziel mij, vuur mij aan…’. En dat gebeurt vervolgens dan ook. De plicht roept, de muze fluistert. Een spirituele fluistering is de bijvangst die zich als een geschenk in de praktische beoefening van muzisch werk vanzelf openbaart. Je geraaktheid en gedrevenheid voelen groeien, de geest krijgen zoals dat zo mooi heet. Als vanzelf krijg je plezier.    

Sommigen zullen naar boven kijken bij het woordje spiritueel, en de transcendentie, dat overstijgende verticaal duiden, het humanisme ziet het meer als het overstijgende dat tussen mensen kan ontstaan, daar waar 1 en 1 zoals in de cipher meer is dan 2.

Ik weet een plek waar je op het strand kan komen met de auto. Het regent. Ik heb twee uitklap-kampeer-stoelen achterin. Ik rijd bijna tot aan de waterlijn en ga met D., ondanks de regen, toch even buiten zitten. Moeilijke gesprekken voeren we zonder ze te voeren via het vogels kijken. Paraplu erboven en een verrekijker mee. Alles wordt langzaam nat, maar we blijven nog even. Plotseling schiet er een ijsvogel voorbij die op een steen verderop gaat zitten. Kan dat aan zee? Ja dat komt voor! Zijn iriserend blauw is niet te zien, maar het silhouet is onmiskenbaar. Kijken door de kijker is altijd even één worden met de vogel, is een moment van zelf vogel zijn en wegvliegen.

Bart speelt kort:  begin O had ik maar vleugels, oplopend vanuit de toonladder  

Ik luister graag naar het stemmen van een piano. De bescheidenheid van de lokroep is ook de bescheidenheid van de pianostemmer. Geen virtuoze professionele solo’s, maar degelijk handwerk om de snaren één voor één op stemming te brengen. In het universum van de piano heeft elke toon zijn eigen plaats. En tegelijkertijd ontvouwt zich iets groters. Er is een oud begrip dat de ‘harmonie der sferen’ heet. Pythagoras is daar ooit over begonnen. De afstanden tussen de planeten zouden, simpel gesteld, berusten op dezelfde numerieke relaties als de verschillende intervallen in de muziek. De gedachte daaraan is duizelingwekkend. Volgt de pianostemmer de aanwijzingen uit de kosmos, volgt de kosmos de wetten van de muziek? Hangt alles met alles samen? BIG BANG

Zou je die muziek der sferen, zoals Pythagoras het noemde, ook met je oren kunnen horen?

Bart: naar celloplek

Er is een stukje op de cello dat ik meestal niet voor publiek speel omdat er nauwelijks muzikantenactie aan te pas komt. Geen melodie, geen ritme, geen normale klank. Het is iets dat de cello uit zichzelf laat horen. Als ik mijn vinger zachtjes halverwege een snaar leg en strijk hoor je de toon een octaaf hoger. Op een derde hoor je nog hoger de kwint. Op een een vierde twee octaven hoger. Dan de steeds kleinere intervallen: Allemaal boventonen van die ene snaar. Dat zijn dus precies die afstanden waar het in de kosmos om draait, die in die ene snaar zitten, die we, maar dat wist Pythagoras nog niet, ook in ons lichaam terug kunnen vinden. Als ik gewoon maar mijn vinger langs de snaar laat glijden en die aanstrijk dan hoor je dit.          

Bart speelt: boventonen steeds sneller  

Anouk: Lichaam 

Lichaam houd me rechtop

als ik wegsijpel in mijn huid

Lichaam rek mee

als ik uit mijn vel dreig te barsten

Lichaam geef mij het juiste volume

als ik niets voorstel

of juist veel te veel

Lichaam geef vorm

aan wie daar binnen leeft

Lichaam sta

met lege handen

en ogen die kijken

naar de juiste plek

als een ander lichaam valt

En snel dan toe, lichaam

om op te vangen

en rechtop te zetten

Lichaam

o lichaam

maak mij een mens dat leven kan

Bart en Peter: dans van de arpeggio’s.  

Reacties