Elkaar stimuleren in onze bredere vorming
[WERK in UITVOERING]
Het is een gewoonte om als we denken aan onderwijs vooral gericht te zijn op hoe we onze studenten kunnen helpen ontwikkelen. De opgave waar ik aan werk is dan ook die van de 'bredere vorming van studenten'; meer doen dan kwalificeren voor beroepstaken, maar ook hun socialisatie en persoonsvorming stimuleren. Niet door deze te compartimentaliseren in aparte programma's zoals een honourstraject of een bepaalde minor, maar door bij et ontwerp en de uitvoering van onderwijs aandacht te hebben voor de waarde van hun vragen die 'Waar behoor ik toe?' en 'Wie ben ik?' luiden. Deze opgave is dus goed beschouwd een reactie op een gewoonte binnen onderwijs: sterk inzetten op kwalificaties bereiken. Maar wat ik nu dus ook beweer is dat hierin ook de gewoonte kan opdoemen alleen maar de student als oogmerk van deze opgave te zien. Met iedereen aan wie ik aan deze opgave werk namelijk zouden dezelfde vragen kunnen stellen: 'Waar behoor ik toe?' en 'Wie ben ik?' náást 'Wat draag ik bij aan deze opgave?'
Nu is het zo dat we binnen de Hogeschool Utrecht ook een club mensen hebben die zich bezig houdt met het kwalificeren van collega's. Dat moet van de wet. Op zijn minst moeten alle docenten over niet al te lange tijd over een soort certificaat dat de garantie biedt dat zij bekwame examinatoren zijn. Daaromheen hebben collega's van mij uitgedacht dat je je evengoed kan kwalificeren ten aanzien van twee andere kerntaken: ontwerpen en uitvoeren van onderwijs. De afgelopen vijf jaar is hier veel op ingezet. Modules zijn ontwikkeld, maatwerktrajecten opgetuigd, criteria zijn geformuleerd en trainers en assessoren hebben clubjes gevormd om hun bekwaamheid omhoog te brengen. Op de meest prettige momenten voor mij voelde dit als gezamenlijk ons ambacht verfijnen. Dan waren we betrokken op elkaar vanuit onze liefde voor goed werk. Op de meest energie zuigende momenten voelde het als klem zitten in protocollen en vastlopen door verantwoordingsprocedures. Dan liggen er kille talige objecten in het midden, omgeven door moeten en door krasse onuitgesproken tonen van 'ieder voor zich'.
Het clubje waar ik toe behoorde hield zich bezig met 'onderwijs ontwerpen'. Dat geeft veel speelruimte, omdat ontwerpen van zichzelf een speelse dynamiek (uitgedrukt in een lemniscaat zoals hierboven) kent tussen eisen en mogelijkheden. De verbeelding is hierin ook vol aan zet, niet alleen de grenzen. Het mooist vond ik het om de collega's die ik hierin trainde te laten reflecteren op hun 'ontwerpstijl'; was men pragmatisch, communicatief, instrumenteel of toch meer artistiek als het gaat om ontwerpen van onderwijs? Dit vierluik gaf ruimte om verschillende waarden te laten resoneren voor even bij elk van de deelnemers. Je mag jezelf meer herkennen in het een dan het ander. We kunnen de contrasten tussen mensen zien, ze zachtaardig waarnemen, nieuwsgierig zijn, maar ook schaterlachen door ze in karikaturen uit te drukken. Dat lucht letterlijk op. Elke keer weer. Het is een van die vitale manieren om een leertraject met een groep mensen in te zetten. Zeker als het collega's zijn en er dus ook veel op het spel staat in de onderlinge relaties.
Het liefst zorg ik dat we met elkaar rondom een grote 'werkbank' zitten. In het midden spreiden we een papieren tafelkleed uit om op te tekenen en schrijven. Dit kleed reist elke sessie met ons mee. Als we de verschillende stijlen visualiseren, maakt dat dat ze nog meer kunnen verschijnen en vastgehouden worden door de groep. Ze zijn zo altijd binnen ieders blikveld. En ze zijn meer dan een poort naar een gesprek over verschillende voorkeuren, karaktertrekken of vermogens. Ze zijn ook kleine bakens van inkt die andere waarden vertegenwoordigen. Zo verschijnt er een rijker palet aan waarden in onderwijs voor onderwijzers. Als het hier al zou stokken, waar kunnen onze studenten dan nog op rekenen?
....