de trap af- struikelen/ vallen
worden. En dat hij het onbekende gaat instappen
Thelonious monk/ orpheus van stravinsky
O muze,
Terwijl de gasten de zaal alweer binnen beginnen te lopen ga ik naar de kleedkamer. Waarom dat omkleden? (ergens nog in dat ik wil ontsnappen aan de wetenschap. Daar kon het niet. Nu dan wel. Jaja zegt de muze. Nu mag jij het feest in. En ik? (voelen dat de muze in mij zit?) Hoezo. Offers laten. Die overgang nog sterker maken.
De kleedkamers bevinden zich in de kelder. Ik ga de lage deur door en sta voor een wankele steile trap.
Eén moment aarzel ik. Want de herinnering is nog vers. Maar een paar uur eerder vanochtend val ik thuis bijna van mijn eigen keldertrap….. Ik probeer het koffiezet apparaat dat ik alleen gebruik als er gasten zijn terug te zetten op een van de lange smalle plankjes links naast de trap.
Ik heb mijn witte blouse en mijn donkere pakbroek al aan. Maar ben nog op sokken. Koffiezetapparaat pakken omdat ik verwacht dat er misschien vanavond nog wel een afterparty aan zit te komen.
Ik reik uit en nog verder en ineens verlies ik mijn evenwicht. Met 1 hand of eigenlijk twee vingers kan ik mij, uit alle macht, nog net vasthouden. Ik zie mijzelf al voorover vallen, zo het gat van de kelder in. En dat het daarna donker wordt. En alles weg is. Maar het is slechts de glazen koffiekan die uit de houder valt de diepte in en daar versplintert op de betonnen vloer. Ik moet denken aan een van Bernlef’s jazzverhalen. Daarin bespreekt hij een solo van de pianist Thelonius Monk en zegt dat het precies zo is alsof een man van een trap naar beneden valt. Onderweg stommelend, stuiterend houdt hij zich met veel kunst- en vliegwerk staande. En zo belandt hij toch nog op zijn voeten op de deurmat waar ‘welkom’ op geschreven staat. Het mooiste moment in die beschrijving is misschien wel hoe de man dan met een verlegen glimlach (check) verder loopt. De deur door en de straat op. Eindeloos kan ik luisteren naar solo’s van Thelonius Monk die nooit glad zijn. Maar waar het horten en stoten van zijn virtuoos gestuntel juist het verschil maken met alle andere jazzpianisten. Zo hang ik daar in mijn eigen trapgat. Aan de dood ontsnapt door een onvermoede alertheid van mijn handen, vingers en lichaam om een echte val te voorkomen. Dus laat ik nu dit theatertrapje ook maar nemen. Het zal wel goed komen. Ik kom heelhuids beneden in de oude keldergewelven waar een kaal peertje eenzijdig licht verspreid. En er grote schaduwen over de muren en plafonds vallen. Ik ben hier om mij te verkleden. Ik leg mijn wetenschappelijke vermomming af en hul mij in het tenue van de kunstenaar (of wat ik daar vandaag voor aanzie). Een witte Dries van Noten blouse (in de broek gedragen) en het paarse Hugo Boss jasje worden geruild voor een donkerblauwe bloes met witte figuren los over de broek en zonder jasje. En mijn nieuwe zwarte puntschoenen trek ik uit voor witte schoenen die ik al eeuwen heb maar nooit aandoe. Maar vandaag mag de showman ze aan. ‘Mijn’ dag. De dag waarop alle aandacht mag. Verschijnen om te shinen. Boven klinkt het gedruis. Hier een diepe stilte. Daarin verricht ik de noodzakelijke geconcentreerde handelingen: knoopjes los en weer vast, blote bast en weer bedekt, heel precies mijn veters strikken. En ineens in die stilte en de concentratie verschijn jij…. Ik hoef niet op te kijken om te weten dat je er bent. De tijdloosheid en ruimtelijke uitgestrektheid waar ik plotseling in ben opgenomen. En dan herinner ik me met een schok het hoofdstuk dat ik heb weggelaten. Het hoofdstuk over vervoering, over meegesleept worden en over in extase raken. Schuldbewust prevel ik zachtjes dat ik het wel moest skippen om tot een degelijk proefschrift te komen. Anders rammelde het. Kill your darlings heet dat. Dat snap jij toch wel? Maar nu besef ik hoe letterlijk dat doden en die darlings zijn bedoeld. Het liefste doden, de liefde loslaten. Ik wist niet hoe ik daarover moest schrijven, over de woestheid, de grilligheid en het vreemde van al die ervaringen die meekomen met de passie en de vervoering. Dus heb ik het maar gelaten. Heb ik jou daarmee verloren muze, jou van mij vervreemd? Ook al spreek je geen oordeel uit, in jouw zwijgende op mij gerichte blik ervaar ik toch iets van een stil verwijt. Dat zal wel projectie zijn denk ik meteen, want muzen verwijten natuurlijk niet, maar toch…
Als ik opsta is het moment voorbij, ben jij voorbij. Ik zie dat eerdere gasten in deze kelder namen op de balken hebben geschreven, van zichzelf, van geliefdes en van de stukken die ze speelden. In een opwelling pak ik een pen en schrijf ‘kilroy was here’. Sinds ik een jongetje was heeft die kreet mij geïntrigeerd. Iemand is mij voorgegaan. En op allerlei plekken duikt diezelfde persoon altijd weer op: kilroy. Als jongetje maakte ik mij er voorstellingen van. Altijd verschillend. Fantastische en soms ook enge figuren waren het. Later zocht ik het op. Wie was kilroy? Er doen verschillende oorsprong verhalen de ronde. En het gebruik kwam uit de oorlog. Soldaten deden het. Een teken achterlaten van ‘de onbekende soldaat’ die ver voor de troepen uit het terrein verkende. Met een saluut aan anderen die na hem kwamen iets van vertrouwen achterlaten dat was ontstaan door daar te zijn geweest. Zo is deze kelder nu voor mij een kleine rite de passage. Van de wetenschap waar ik de vervoering had weggelaten naar de kunst waarvan ik al voelde dat diezelfde vervoering in al zijn onstuimigheid stond te wachten op mij. Dat is wat ik moet en wil verkennen. Kilroy was here. Nooit eerder schreef ik het op. Nu wel.
Ook al ben ik het kwijt, iets in mij zegt dat ik het terug zal vinden. Jou terug zal vinden. Het vooruitzicht dat jij er weer zal zijn aan mijn zijde is er al. Zou Orpheus zich zo gevoeld hebben toen hij in de onderwereld op zoek was naar Euridycee? Een vooruitzicht op hereniging, een vooruitzicht op samenzijn. Een mooi woord: vooruitzicht. Dat roept het begrip ‘vorgriff der volkommenheit’ in herinnering dat Gadamer gebruikt. Een vooruit weten, of een predispositie van een ‘heelheid’ die aanstaande is. Zowel het verlangen naar jou als het vooruitzicht daarop dragen in zichzelf al iets dat ‘klopt’. Hoezeer het ook gaat over dat wat ontbreekt en mankeert, het klopt ook. Gevoel hebben voor wat klopt zelfs wanneer het scheef en onhandig is fascineert me. Dus niet alleen een schilderij dat recht hoort te hangen. Ook in een solo van Thelonious Monk die stuiterend beneden komt. En welkom wordt geheten door een deurmat. Ik ervaar dat dat wat kloppend moet worden maar het nog niet is richting geeft aan wat er moet gebeuren. Zoals de deurmat de vallende man in de solo van Monk al van tevoren welkom heet. Het beeld dat vooraf gaat. Zoals jij zonder dat ik het zag er even was, wenkend terwijl ik pas net aan het zoeken ben. Zoals de soldaat die kilroy was here opschrijft als een teken van vertrouwen voor degenen die later zullen volgen. Zoals Michelangelo het beeld dat hij moest maken al in de steen zag en slechts hakkend hoefde te bevrijden. Zoals de gedachte dat een nieuw liedje al in de lucht hangt en alleen nog geplukt hoeft te worden. En zoals deze tekst die op sommige momenten zichzelf vindt zoals die moet zijn of dus eigenlijk al was. Dat het precies dát liedje of díe tekst moet zijn. Dat elke pas precies gezet wordt waar die gezet moet worden. Ook als dat betekent van de trap vallen en je nog net kunnen oprichten. Ook als dat betekent dat je zoals Orpheus altijd weer de onderwereld in gaat met het vooruitzicht Euridycee te vinden zelfs met het onvermijdelijke ‘vooruit weten’ haar ook altijd weer los te moeten laten.
Er is nog een muziekstuk dat de trap afloopt. Dat is de compositie Orpheus van Stravinsky. Daar is het de harp die de frygische toonladder afloopt van boven naar beneden. Onafwendbaar. Stap voor stap. En nog een keer en nog een keer. Daar groeit de muziek van de zoektocht van Orpheus uit: motief na motief. De beweging die ontstaat in de schakeling, de instrumentatie/ de kleuren. Tot het moment waarop Orpheus op de terugweg omkijkt om te zelf te kunnen zien of het klopt. Loopt Euridycee wel achter hem? Opgestuwd door de strijkers. Breed gestreken. Dan steeds luider en in intenser. Totdat hij kijkt. Dan zwijgen alle instrumenten. Het is stil. Heel lang stil. Euridycee valt terug de onderwereld in en versplintert op de betonnen vloer. Zacht strijken dan de strijkers naar het slot. De harp zet opnieuw in. De dalende lijn. Alsmaar dalen. En daar doorheen nu ook stijgen. De trap af, de trap op. Zoekend stap voor stap. En de deur door naar buiten. Het ritme van de kwarten die lopen. Die door moeten lopen zonder mogelijkheid om stil te houden. De melodie in de hoorns die niet weet waar bij te passen. De afwezigheid van alle harmonie in de samenklank. Noten die allen naast elkaar klinken. Nooit samen. En daarin gewoon doorlopen. Zo loopt het leven. Ik stap het feest binnen.