wie is er niet? vaderverhaal
Pas op want dat dubbelt met BACH en met andere hoofdstukken!!
En de tegenkleur niet vergeten: aanzetten van de vader die er niet is. Die bang is voor werken in de kunst. Waar ik lelijk tegen doe omdat hij belastingpapiertjes eindeloos zit in te vullen. Met een celloles verdien ik in een uur meer dan jij uitspaart met je hele belastinggedoe. En uiteindelijk de vraag ‘wiens vraag drijft mij eigenlijk voort’. Ben ik systemisch in jouw vragen gestapt en drijven die mij voort? Ben ik daar zo jachtig van geworden. Moest ik daarom promoveren. Om van jou te winnen? Hoe dan ook: ik heb het gedaan. En nu ben ik er klaar mee. (dat komt dus als hij er uit stapt….) NB uiteindelijk keuzes maken waar en hoeveel die vader er eigenlijk in komt? nu veel dubbelingen....Maar dus ook een soort voordeel als er 1 stuk gaat over dat 'wie is er niet' en wiens vragen drijven mij voort? In dat 'maak ik' of 'word ik gemaakt'. Is dit helemaal toespitsen op een vaderverhaal wel een krachtige zoekrichting...
Ik zit midden in de spotlight op het toneel de acts te ontvangen die bevriende kunstenaars hebben gemaakt naar aanleiding van mijn promotie. Ik krijg die acts als het ware cadeau. Als een jubilaris. Vreemde rol. Daar zitten. ‘Moeten’ ontvangen.
Alexander de Vree komt op. Houdt een grappige inleiding. Dat we samenwerkten in wmh. En de werkvorm waar we telkens iemand van de groep naar het componeerhuisje stuurden. Zodat de groep altijd werkte als ‘minus one’. En éen iemand dan voor zichzelf bezig was.
Na zijn inleiding betrekt hij mij erbij. Nog ongemakkelijker. Moet ik antwoord gaan geven op vragen…jesses. Totaal geen zin om zo in die publieke belangstelling te staan. Spelen ok. Mijn eigen verhaal vertellen ok. Maar de regie uit handen geven en me zomaar laten overvallen door een vraag. Veel minder Ok!! ‘Wie is er niet’ vraagt Alexander. Ik ben totaal overvallen door die vraag. Achteraf denk ik dat hij de vraag stelt in het verlengde van dat verhaal over het componeerhuisje. Dat hij eigenlijk zegt ‘Wie zit er in het componeerhuisje? Wie is er niet?’ Maar ik kan op dat moment niet denken. Wie is er niet? Mijn vader is er niet. Dat is het enige dat opkomt. Ik merk dat mijn hersens nog proberen een andere kant op te denken. Maar dat mislukt. Het staat als een monumentale waarheid voor mijn geestesoog. Als een onontkoombaar feit. Mijn vader is er niet. Er valt een stilte. In dat felle licht. Alexander wacht op mijn antwoord. De hele zaal wacht op een antwoord. ‘wie is er niet’? En in die witte ruimte van aandacht klinkt dan na een paar seconden die ik ervaar als een eindeloosheid mijn stem die zegt: ‘mijn vader, mijn vader is er niet’. Alexander gaat daarop door. ‘Die zit dan waarschijnlijk in het componeerhuisje druk bezig om iets te maken op afstand’. En hij vertelt verder over hoe leuk het is om dan achteraf die bijdrage nog te horen. En over parallelle processen. (CHECK alexander).
Mijn vader is dood. Al jaren. En nu zit ie ineens in een componeerhuisje…Dat kan toch niet? Zou het waar zijn. Dat is vreemd. Dan moet ik ernaar toe. Zo gaat mijn hoofd als vanzelf op hol. Ik kan mij niet meer concentreren op het precieze verhaal van Alexander omdat er in mij een ander verhaal is aangezet. Zoals een naald op een plaat toen we nog platen hadden de hele plaat moet afdraaien. Zo speelt nu in mijn hoofd het verhaal van mijn vader en mij zich opnieuw af.
Jeugd met een grote tuin, een kleine boomgaard, vol appelbomen. Bij nachtvorst in de lente vuren stoken zodat de bloesem die nog moest bestuiven niet zou bevriezen. In de zomer in de bomen wonen en de appels zien groeien. Het oogsten van de appels in de nazomer en vroege herfst en hun illustere namen zoals de present van engeland. En in de late herfst op de grens van de winter de ganzen die overtrokken en riepen. Dat we altijd naar buiten gingen om ze te horen en ze te zien overtrekken. Ook als het al donker was en de sterren aan de hemel. Dat ik dan de test moest doen of ik in de steel van de grote beer de dubbelster kon zien. Van een grote en een kleine ster. Dat die sterren Alcor en Mizar heette. En het merkwaardige dat Mizar de grote is terwijl die zo klein klinkt. Dat voor een Afrikaans volk dat onderdeel van de riten uitmaakt of je een kind ben of bij de mannen hoort. De kersnacht waarin we samen bij de boom zaten met slechts éen kaars brandend bovenin en hij mij het verhaal vertelde van een jongen die en lantaren had waarvan de glazen door roet ondoorzichtig waren geworden voor het licht. Dat geen schoonmaakmiddel hielp. De ruiten zouden pas licht gaan doorlaten als de jongen beproevingen kon doorstaan. Elk van die beproevingen ging over hoe te handelen, over het ontluiken van moreel besef. Het helpen van behoeftigen.
(tussendoor de herinnering dat ik ooit tegen een klasgenootje in rolstoel had gezegd- jij kan lekker niet lopen en ik wel. Dat ik dat daarna goed had moeten maken omdat je nu eenmaal niet zo met je medemens omgaat), in ieder geval zo was deze jongen (marc?) dus bezig om zichzelf te vormen…
En de andere herinnering dat ik (10 jr oud) naar mijn vriendje Hansje van Straaten op weg ben en aanbel om te vragen of hij wil spelen. Hij was van een half indonesische familie. En had een zusje dat een jaar of zes/zeven ouder was, dus 16 oid. De deur gaat open en daar zie ik zijn zus staan. Een onwaarschijnlijk mooi meisje van een jaar of zestien. En wat er op dat moment gebeurt is mij op de dag van vandaag een raadsel. In plaats van een ingetogen verlegenheid en een neergeslagen blik bij deze plosteling overweldigende schoonheid zeg ik iets waar ik me nog steeds over kan schamen. De deur gaat open. Ik zie haar en flap er nog dezelfde seconde uit ‘ik kom niet voor jou bitch, maar voor je broertje’. Het tumult dat daar uit voortgekomen is. Ook hier moest ik het goedmaken. En kreeg ik thuis gesprekken. Want hoe haalde ik dat in mijn hoofd. Nu denk ik dat dat de muze is die in mij vaart. Of de daemon. Die de grieken ook kenden. Iets komt van buitenaf als het ware in je, neemt bezit van je, ben je als het ware weerloos tegen. Iets neemt het over. Zo was het met Dorien ook. Situaties waarin het evident beter is om dat niet te zeggen. Maar iets maakt dat je het toch doet.
In ieder geval moest die Marc dus zichzelf reinigen en daarmee zijn lamp. En dat weet ik dus nog zo net niet. Of dat zo werkt. Of dat morele besef zo is. Hoe dat zit met goed en kwaad. En ik baal ervan dat we dat gesprek niet kunnen voortzetten. En ik nu hier op dat podium zit met deze gedachten waar ik niks mee kan.
Hoe dan ook dat licht was het terugkerende thema. Op een andere kerst komen we daar aan ik met mijn zussen want we vierden om en om bij mijn moeder en mijn vader zoals dat gaat met gescheiden ouders. Dus die vraag ‘wie is er niet’ ben ik al een tijdje mee vertrouwd. Mijn vader was er ook toen al niet. Had ie misschien wel gewild, maar feitelijk was het zo: hij was er niet. Maar op die kerst komen we dus aan en vertelt hij dat hij graag een lichtritueel wil doen. Een dienblad met kaarsjes staat al klaar. Hij vertelt over de betekenis van getallen van een tot en met zeven. En steekt bij ieder getal een kaarsje aan. En dat verbindt hij ook aan mij en aan mijn zussen en aan hemzelf, misschien ook mijn moeder en grootouders. Een soort spirituele familie opstelling wordt het. Magisch en een beetje vreemd. Zou ook lachewekkend kunnen zijn als het niet zo serieus was.
In de tijd dat ik op het conservatorium zit word ik gegrepen door improviseren op de piano. Zomaar wat doen en kijken hoe het klinkt. Ik speel voor hem. Hij luistert. Nu is het grappige dat ik nooit beter speelde dan toen denk ik wel eens. Hij luistert de moderne muziek de piep-piep-knor die ik speel als het ware tevoorschijn. Wat kan hij luisteren! Hij zit in zijn leunstoel. Zijn hoofd achterover. Ogen gesloten. Met een hand bij zijn haar een beetje draaien. Als ik klaar ben zijn we er allebei stil van: de reis die we maakten. Hij vertelt over de beelden die hij zag, de ervaringen die hij had. En zo horen we het hele stuk nog eens langskomen maar nu in woorden. Maar alle momenten die ertoe deden zijn levend aanwezig in die vertelling.
Terwijl hij er dus tegelijkertijd niets van begreep dat ik de kunst in wilde. En dat eng vond. Eindeloze zorgen over mijn maatschappelijk bestaan.
We schrijven in die tijd soms ook brieven omdat sommige dingen nu eenmaal beter gedacht kunnen worden als je ze in een brief opschrijft. Dan ben je niet direct al afgeleid door de inbreng van de ander. Die brieven gaan over wat hij gelooft en wat ik geloof, over hoe we ons ons eigen menselijk bestaan eigenlijk zien. Dat wat mij fascineert is hoe hij spreekt over het licht. Daar kan ik het meest in mee. Dat wenkt. Dat opent. Dat hij op donderdag in wat we als kinderen een pinguin pak (rokkostuum) naar de loge van Vrijmetselaars gaat heb ik minder mee. Soms vertelt hij mij daarover. En dat het geheim is. Dat ik het eigenlijk niet mag weten. Om de inwijding niet te verpesten voor iemand die die nog moet ondergaan. Hij spreekt over de opperbouwheer des heelals. En zegt soms ‘boven mijn tempel staat geschreven ‘ken uzelve’. (kom ik natuurlijk later allemaal tegen). En als hij kwaad wordt zegt hij ‘heer zet een engel voor mijn lippen’. Hij spreekt over zijn strijd met zijn ‘ik’ en hoe Künkel die ichhaftigkeit noemde. Ook over Jung en Freud, maar dat ben ik vergeten. Het lijkt nu misschien een grote intellectueel. Maar dat was niet zo. Een bescheiden rijtje boeken. En ook populaire werkjes. Zoals de dode zeerollen waarin dan weer andere verhalen over Jezus werden verteld. Wat mij later steeds meer is gaan intrigeren is dat hij, van origine Nederlands Hervormd opgevoed, in zekere zin is bekeerd tot Vrij Katholiek. Best een aparte kleine stroming waarvan de oorsprong ligt in de Theosofie. In die kerk was hij actief ook als voorzitter of als lid van het bestuur. Hij kreeg eind van zijn veertiger jaren een hersenbloeding. Die overleefde hij. Maar kon niet meer gewoon werken als docent aan IVO met leerlingen met leermoeilijkheden. De hersenoperatie was zeer gecompliceerd. Op enig moment wist de chirurg niet meer hoe nu verder te gaan, wat wel te doen, wat niet, hoe beschadigingen te voorkomen. Het verhaal gaat dat een bevriende priester niet wetend dat mijn vader onder het mes was terwijl hij over de snelweg reed plotseling het gevoel had ‘er is iets met Henk’. Hij zette zijn auto langs de kant en begon te bidden. En precies op dat moment had de chirurg de wonderlijke ervaring dat zijn hand die niet wist wat te doen als het ware ineens geleid werd van buitenaf. En zo in verrassend korte tijd en met grote precisie dat deed wat gedaan moest worden. Mijn vaders hoofd werd weer dichtgenaaid. Hij hield er altijd een paniek aan over als je onverwacht aan zijn hoofd kwam. Mede hierdoor was zijn gevoel dat hij niet oud zou worden. Hij wilde in ieder geval zijn 65e halen. Als een soort overtuiging dat dat het eindpunt van het werkzame leven was. Ook al werkte hij in die zin niet meer. Had nog een praktijk bijlesleerlingen. Later hersenonderzoek had uitgewezen dat hij met zijn andere hersenhelft veel van de beschadigde functies had overgenomen. Medisch wonder is teveel gezegd, maar het sprak artsen en ook mij als zoon tot de verbeelding.
Op de dag dat hij 65e wordt zingen we ’s ochtends nog een liedje in de trant van ’65 piepjong 65 piepjong etc’. we willen die merkwaardige dreiging van ‘als ik de 65 maar haal’ afwenden. Hij wil ons die dag graag meenemen naar ‘zijn’ kerk. Zijn verjaardag valt op een zondag. En hij zegt dat hij dat 1 keer kan doen (omdat onze interesse ook weer niet zooo groot is) en dat is vandaag. We zien en horen hoe de oorspronkelijke Latijnse mis wordt opgedragen door drie priesters die met hun rug naar het publiek zitten om niet afgeleid te worden van de heilige handeling. Wie had gedacht dat we er nauwelijks twee weken later weer zitten. Nu voor zijn uitvaart. Na zijn verjaardag reist hij met zijn vriendin naar Oostenrijk voor vakantie. Dan na een week komt haar telefoontje. Het gaat niet goed met je vader. Hij is naar het ziekenhuis. En een uur later: hij is dood. Wie is er sindsdien niet? Mijn vader!
oet jij muze nu voor hem in de plaats treden vraag ik me af? Zijn mijn brieven aan jou ook een beetje brieven aan hem? Zet ik nu met jou de discussie voort over hoe te geloven, hoe te leven? Wat is echt en wat is nep? Was jij misschien die engel die de hand van de chirurg leidde of die voor zijn lippen ging staan als hij wilde vloeken? Hij was in ieder geval op sommige momenten een muze voor mij in die zin dat hij kon jubelen. En niet alleen voor mij geloof ik want in de dagen dat hij lag opgebaard was de gang vol met vrouwen die met betraande gezichten vertelde dat er niemand zo goed kon luisteren als hij, dat ze zich nooit eerder zo begrepen hadden gevoeld. Nou daar moest ik niet veel van hebben. Dat was zijn zaak. Voor mij was belangrijk dat ik tegen die vader kon zeggen ‘kijk eens’ en als ik weer iets nieuws deed weer hetzelfde ‘kijk eens’. En dat zijn gelijktijdige onbegrip van wat ik in de kunst zocht of misschien eerder zijn angst voor mij een soort uitdaging hield om dat nu eens eens en voor altijd aan te tonen. Kijk eens!
Nu zit ik hier gepromoveerd en wel op de muzen (dat toch een soort seculiere engelen zijn) in dat verblindende licht. En iedereen kijkt. En hij?
Jaren na zijn dood zie ik een documentaire van Yoyo Ma over de suites van Bach. Hij spreekt over de Sarabande uit de vijfde suite en hoe hij die speelde voor zijn vader toen die zijn einde voelde naderen. Hoe die laatste fase er een was van elkaar opnieuw begrijpen. Naar elkaar luisteren en naar deze muziek luisteren. Dan weet ik wat me te doen staat. Dit stuk opnieuw instuderen en het alsnog spelen op het graf. Ik neem er de tijd voor. Het moet goed klinken. En dan is het zover. Ik ga als de dagen donker beginnen te worden op een koude namiddag naar zijn graf. Alleen. Cello in de ene hand, keukenstoeltje in de andere. Ik ga zitten en speel. De ganzen vliegen over. Hoor je ze.. Kijk…
Ik zit inmiddels weer op de tribune. Alexanders bijdrage die mij onverwacht in het licht zette is voorbij. En nu speelt Esther Apituley zonder iets van mijn voorgeschiedenis met dat stuk te weten op altviool de sarabande van de vijfde solosuite voor cello van Bach. Hoe merkwaardig. Het past precies. Het doet pijn. En het klopt. Zo moet het zijn. Fluisterde jij het haar in muze?
Op een middag komt hij aanlopen van de trein met zijn tas en regenjas. Hij zit bij mij/ons inde woonkamer en zegt dat ie worstelt met het geloof. Hij zou graag zeker willen weten dat God bestaat. En daarmee leven. Maar het is er niet dat geloof. Nu niet, alsof het verdwenen is en hij het is kwijtgeraakt. Dat voelt leeg. En hij vertelt over een pijnlijk stukje zelfinzicht waar hij is achter gekomen. Vrijwel dagelijks loopt hij even bij zijn oude tante Nel langs. Iets brengen. Even aandacht geven. Dat vond hij van zichzelf altijd een goede bijdrage. Zat iets nobels in. Om dat oude mens niet aan haar lot over te laten. Daar zou de Marc uit het verhaaltje een schoon ruitje voor hebben kunnen krijgen. Maar nu is hij erachter gekomen dat het vooral een feel good strategy naar zich zelf is. Hij wil zich graag een goed mens voelen. Dat bezoek aan tante streelt zijn goede gevoel over zichzelf. Dat is verwarrend. Hij gaat ermee door, maar is een illusie armer.
Ik ben nog klein en sta met hem op de badkamer en kijk hoe hij zich scheert. Zijn gezicht inzeept met scheerschuim En ik vraag ‘waarom huil jij nooit’. Hij zegt dat als hij zou huilen dat de sluizen dan opengaan en al het verdriet er uit komt en er geen einde meer zou komen aan zijn tranen’. (waarschijnlijk zei hij dat toen ik al veel ouder was, maar toch mee ging naar de badkamer omdat hij zich nog moets scheren).
Ik werk bij de Rotterdamse Kunststichting. Zit midden in een belangrijke vergadering. Mijn vader belt op. Heeft zin om me te spreken. Maar niet zo dat iedereen weet: ‘bart je vader aan de lijn’. Dus zegt met een licht geaffecteerde stem als er wordt opgenomen: goedenmiddag U spreekt met Tilenius Kruidhof is de heer van Rosmalen ook aanwezig? Ik zou hem graag even spreken. Dat is voor de telefoniste meer dan genoeg. Ze stormt de vergadering binnen en zegt. Ik móet even storen hoor. Het is belangrijk. Ik heb TK aan de lijn. Het klinkt dringend. Met veel plezier loop ik er uit en pak ik de telefoon op mijn kamertje op. (Parallel proces)
In mijn familie speelt het verhaal over dat mijn vader en moeder gingen trouwen. Grote kerk in Naarden. Orgel speelt hohe messe. Waanzinnig stuk. Extatisch en veel en vol.
Mijn vader en moeder, dat zouden ze later pas worden want ik was er nog niet, liepen arm in arm door het gangpad van de kerk NAARDEN op weg naar het altaar om te gaan trouwen. Het orgel speelde in een kerk vol fleurig uitgedoste genodigden. De zon scheen, het was een warme zomerse julidag. Mijn vader zweefde een beetje. Het extatische van het moment tilde hem op, het bracht hem buiten zichzelf. Bij de eerste rijen aangekomen passeerde hij zijn moeder die aan het gangpad zat. Ze bezag de verheven toestand waarin haar zoon verkeerde. Zonder dat iemand anders het kon horen siste ze hem van terzijde toe: ‘kind kom tot jezelf’. Of mijn vader het gewoon niet hoorde of wilde horen of dat hij juist met een schok terugkeerde naar de gewone realiteit weet ik niet. Dat vermeldt de historie niet. Mijn moeder heeft mij dit kleine verhaal over een moment dat zich zestig jaar geleden afspeelde ooit verteld. Ik ben het nooit vergeten. Ik kon het nooit vergeten. ‘Kind kom tot jezelf’. Waarom mocht hij niet zweven en in vervoering zijn? Waarom ingrijpen en hem tot zichzelf roepen?
Ik herinner me een verhaal van mijn vader. Hij gaf bijles aan zogenaamd moeilijke jongens. Leerproblemen. Dwars. Op het randje van de school. Dan kwam je bij van Rosmalen. Een van die jongens was onbereikbaar. Vertelde dat jij nachten doorbracht op de dam. En daar graffiti maakte en blowend rondhing. Op een dag stapte mijn vader in de trein. Met zijn tas in de hand, nette jas. En liep hij van hier naar de dam. Daar aangekomen zocht hij de plek waar de graffitti werd gemaakt. En op een klein vrij stukje schreef hij met stift: ‘van Rosmalen was here’. In verhouding tot alles wat er getekend was niet meer dan een fluistering. Maar een die aankwam. Intense band.
En de tegenkleur niet vergeten: aanzetten van de vader die er niet is. Die bang is voor werken in de kunst. Waar ik lelijk tegen doe omdat hij belastingpapiertjes eindeloos zit in te vullen. Met een celloles verdien ik in een uur meer dan jij uitspaart met je hele belastinggedoe. En uiteindelijk de vraag ‘wiens vraag drijft mij eigenlijk voort’. Ben ik systemisch in jouw vragen gestapt en drijven die mij voort? Ben ik daar zo jachtig van geworden. Moest ik daarom promoveren. Om van jou te winnen? Hoe dan ook: ik heb het gedaan. En nu ben ik er klaar mee. (dat komt dus als hij er uit stapt….)
Misschien de belangrijkste scene nog wel vergeten. Het heeft geregend. Achter de school waar hij le