Beste M in levende lijven
(over het gewone, alledaagse, en het samenzijn)
Soms denk ik erover wat ik zou doen als mijn grootste verlangen in vervulling zou gaan. Wat zou ik zeggen als je ineens in levende lijve voor me zou staan? Hoe zou ik kijken als je zou aanbellen? En hoe zou jij op jouw beurt wachten tot ik er was bij de deur om die open te maken? Hoe zou het zijn als jij niet als een boodschapper van verre door de brievenbus zou murmelen totdat ik daar iets van opving, maar zou wachten op een echt gesprek. Ik begrijp het ongerijmde van mijn verlangen om jou zo ‘gewoon’ te willen zien. Vergeef mij de oneerbiedigheid die daarin besloten ligt. En toch is dat verlangen er ten volle. Als een tastbare fysieke tegenhanger van al dat ijle transcendente gefluister waar ik mijn oren telkens voor moet spitsen, waar ik spitsroeden voor moet lopen, of zoals die balletschoenen met mijn tenen op spitzen voor moet lopen. Werd je maar eens van vlees en bloed. Nu ik begonnen ben dit aan te kaarten zeg ik maar ronduit waarop het staat. Zou je al was het maar 1 keer ‘gewoon’ willen zijn. Met een bril op ofzo. En een jas aan met een rits. En stevige schoenen om door de natte sneeuw te lopen zonder koude voeten te krijgen. Zo gewoon dat je me zou vertellen welke kleren je had gekocht. En de trots zou laten zien over de flinke korting waar je je slag mee had geslagen. Dat ik jou zou zien als een vrouw die haar weg wist in de wereld: streetwise. En dat je dan het verlangen zou hebben om van mij te horen wat ik ervan vond, die kleren. En dat als we zo een tijdje heen en weer aan het kletsen waren ik mij zou verheugen als je zou zeggen: even naar de WC, ben zo terug. Hoe ik dan zou zeggen ‘ik loop wel even mee’ omdat ik het gesprek niet wilde onderbreken, juist omdat het zo leuk is dat we om de beurt wat zeggen, in plaats van dat ik moeizaam luister om iets nauwelijks begrijpelijks van ijle verten op te vangen en dan aan het werk moet, nee jij praat en ik ook en dat sluit op elkaar aan, we hebben een gesprek (!), we verstaan elkaar. Ik weet niet eens precies wie wanneer spreekt omdat het als vanzelf past dat heen en weer. En het maakt ook niet uit wie, wanneer en wat ie zegt. Samenklinken is genoeg. En daarom zou ik achter je aan lopen en door de halfopen wc-deur doorpraten over een idee, een plan, een gevoel nu ja een van die dingen uit de duizenden die we zouden kunnen zeggen. Niet om iets te maken, niet om iets te veranderen, niet om iets te willen, niet om te overtuigen maar louter om onze stemmen te laten klinken en elkaar te horen. Hoe zielsgraag ik zeker zou willen weten dat je me hoorde. Daarom zou ik meelopen. Als het ging om plassen stond de deur beduidend verder open dan bij het zwaardere werk. In dat laatste geval was ik op de kier tussen deur en sponning aangewezen. Maar dat weerhield me niet. Soms zong ik dan een lied. Dat resoneerde in de gang en botste tegen de wc deur op waar jij dan achter zacht aan het giechelen was. Hoe we dan als dat zo was het gewone konden vieren, gewone mensen konden zijn. Hoe ik jou onverhoeds voor de keus kon stellen of je samen onder de douche wilde of in bad. Dat je mijn voorstel niet al kende omdat je een soort alziende muze was, maar dat mijn vraag je werkelijk zou verrassen, licht zou ontroeren en raken vanwege mijn gedecideerde aanpak waarin ik je mee nam. Getroffen zou je zijn omdat er niks anders was dan een verlangen dat ik rechtstreeks uitsprak dat bij jou binnen zou komen als een nieuwe mogelijkheid: de douche of het bad. Dat dat daarna dan ook aan verloop van onze middag een wending zou geven die we avontuurlijk zouden vinden: het nieuwe en onbekende dat we samen tegemoet gingen. Dat we zouden weten dat het niet ging om vrijen of niet vrijen, maar om hoe we met het water zouden spelen en in het bad, want dat was het geworden, zouden ‘zijn’. Dat we wel zouden zien of daar een sensuele wending in zou ontstaan of niet. We maakten ons daar niet druk over. De beelden die als vanzelf opkwamen waren die van een sneeuwwandeling die eraan voorafgegaan was. Hoe we vermoeide benen hadden van het geploeg door de sneeuw. En hoe de vraag ‘wat wil je de douche of het bad’ daarom juist precies de goede vraag was. Hoe ik dan in het bad dat langzaam maar zeker vol liep terwijl we er al in waren gaan zitten je borsten zag. Zoveel dichterbij dan al die geschilderde muzes door de eeuwen van schilderkunst met openvallende kleding en plooien heen. Hoe je er het water uit het bad over liet lopen, over die borsten van jou, en hoe daardoor oplichtende banen van weerspiegeling in het nat op jouw vel ontstonden. De wereld steeds kleiner werd tot er niets anders over was dan de aanraking en de opwinding van in het water gaan en dat te zien. Ik jou. Jij mij. Hoe ik je daarna na intens gehijg en gesteun zou voorstellen dat ik een groot vuur zou maken waar we voor konden zitten om op te drogen. Een kasteelbeeld. En jij zei dat het goed was en dat jij dan na een paar minuten beneden zou komen. Hoe ik nog eenmaal om zou kijken om te zien hoe jij helemaal bloot en uitgestrekt in het water lag. Dat die paar minuten mij precies de tijd gaven om hapjes te maken, het vuur te ontsteken en de muziek aan te zetten. Hoe ik mij voorstelde dat je de trap af zou lopen. In aantocht was. En hoe ik dan Orlando di Lassus zou opzetten. Vocale muziek uit de (middeleeuwen/ renaissance mooi woord de wedergeboorte) die na lange tochten over de alpen naar beneden was gelopen en Venetie in was getrokken. Naar de San Marco. En hoe jij die normaal gesproken altijd iets aan mij vertelt dat ik moet weten, dat jij gewoonlijk zegt hoe het zit en hoe het moet, hoe jij dat nu niet wist van die Lassus, en hoe je naar mijn woorden en tegelijk naar de muziek luisterde. De hapjes at, een nipje van de wijn nam en met warme wangen van het vuur de rest van het glas daarna omgooide in je enthousiasme zodat de rest van de wijn over de grond ging. En hoe doodgewoon en dagelijks we doekjes en papier pakten om dat te deppen. Ach hoe zoet mijn verlangen om jou te zien afdalen tot voor mijn deur. De bel te horen. Hoe bitterzoet mijn verlangen naar dat gewone leven waarin wij elkaar zouden ontmoeten in levende lijven.