overal staat wel een piano
((Heel lang verlangen gehad om op centraal station te spelen. waarom doe ik dat niet? Op vliegvelden. Nu in corona. Ik hoef niet echt naar amsterdam, maar doe het toch.)))
Zo was het ook op les. Ik moest cello studeren. Maar wat deed ik/ Op de piano pingelen.
Amsterdam cs-
Er is precies 1 moment dat de zon naar binnen schijnt. Precies tussen de muur van het cs en de huizen van zo. Door de deuren. Werkelijk precies p de toetsen
Spelen met een handicap. Door te hard rammen. Toetsen die weigeren/ hamer afgebroken. Maakt niet uit.
Er is een fotootje van mij waar ik naast de piano sta en met mijn arm en vinger uitgestrekt voor het eerst een toets indruk. Dat iconische veelgemaakte beeld zie je, net zoals het zigeunermeisje met de traan, ook wel op rommelmarkten, het drukt iets uit van een archetypische eerste stap de wijde wereld in. In die pose heb ik ook mijn eerste kind gefotografeerd, naakt, want dat leek me nog veel beter. Ik had een retro-filter voor het fototoestel gekocht om er een oud lijkende vergeelde foto van te maken, zette de verwarming op 23 graden, kleedde hem uit en maakte foto’s waarbij hij precies deed wat er van hem verwacht werd, met een prachtige draai in zijn romp zowel naar de piano reiken als mij aankijken waardoor de kijker nog meer betrokken raakte bij het licht triomfantelijke ‘hier sta ik, ik speel’ dat uit het beeld sprak. De foto werd gebruikt voor het affiche van de laatste theatervoorstelling waar ik, in de avonden naast een volle baan, toch nog gevraagd was aan mee te werken en kwam zodoende op een dag door heel Rotterdam te hangen, onder viaducten, op borden langs de weg waar normaal verkiezingsposters hangen en in openbare gebouwen. Wat was ik trots! Maar Helene was, en dat had ik niet zien aankomen, verontwaardigd dat ik de intimiteit van ons prille gezinsleven zo schaamteloos openbaar had gemaakt.
Later hadden we op de grote kamer waar mijn zussen sliepen met het raam op de tuin nog een tweede piano staan. Zoals andere kinderen lego in elkaar zetten en weer uit elkaar haalden, vond ik niks fijner dan de piano open te maken tot ik bij de snaren kon komen. Eerst de vlakke panelen boven en onder de toetsen weghalen, dan het stuk waar de klep in zit en dan met twee schuifknoppen het hele binnenwerk waar alle hamers inhangen losmaken en er, voorzichtig dat er niks kapot gaat, uittillen. Wat er dan overblijft is een soort harp, een stalen bord waar netjes naast elkaar alle snaren strak op gespannen staan, zoals je ze ook ziet als je de klep van een vleugel openslaat. En dan spelen. In een verduisterde kamer met maar weinig licht, magische geluidswerelden oproepen, met nagels scherpe tonen laten klinken die toinggg zeggen, met het vel van de duim door een zoevende aanraking de snaren met een zucht in trilling laten komen, met een touwtje achter de snaar langs en dan heen en weer bewegen om aangestreken blijvende tonen te maken die niet uitdoven, oerwoudslagwerk laten klinken door de snaar met één vinger af te dempen en met een andere vinger of met een los hamertje juist aan te slaan, slierten maken en guirlandes, laag onheilspellend gerommel, hoog gekrijs, razende geluidswolken laten opkomen en weer wegsterven, dat alles in een steeds verder uitdijend universum van klank. Zo ontstonden epische geschiedenissen die ik er van binnen bij beleefde geïnspireerd door heroïsche motieven en personages uit ‘Brief aan de koning’ van Tonke Dragt dat mijn lievelingsboek was.
We bleven een half jaar in dit tuinhuis, terwijl we ondertussen zochten naar andere plekken waar we met weinig geld terecht konden. Om de stemming erin te houden deden we ons soms heel chique voor, trokken onze mooiste kleren aan en bekeken niet alleen sombere grijze flatjes maar ook huizen als paleizen. Mijn moeder liet haar vrijheidsdrang er niet onder krijgen en bleef zoeken totdat we een gammele woonboot in de Vecht bij Weesp vonden met eindeloze wolkenluchten, licht op het water, de dans van futen in het voorjaar en koeien op uitgestrekte weilanden, waar ik me over mijn hekel aan voetballen heen zette en om aansluiting te vinden ging voetballen met de zoons van de boer waarbij de bal maar zelden een rechte koers volgde vanwege de vele molshopen in het grasland. Het strookje dijk waar de boot aan lag was de tuin waarin de bloemen en planten de strijd aangingen met de altijd aanwezige wind. Binnen leefde ik met mijn moeder en twee zussen op zo’n 50m2 verdeeld over keuken, woonkamer en drie slaapkamers. Er was veel achterstallig onderhoud aan het houtwerk. Als het stormde ramde de boot heen en weer tegen de kant omdat de kettingen te los zaten en dreigde het dak vanwege een ondeugdelijke constructie eraf te waaien. Ongeacht het weertype fietste ik ’s ochtends 15 km en ’s middags 15km door de weilanden heen en weer naar school waar ik maar moeilijk kon aarden, omdat het een zogenaamde kakschool was. Ik zocht het woord nog even op en het klopt, kakkers zijn verwaande rijkeluiskinderen en die zaten er heel wat. Als ik naar huis fietste, stond het huilen mij vaak nader dan het lachen. Maar als ik thuiskwam stond ie daar op zijn vaste plek, de piano, een kleine maar mooie Zeiter und Winkelmann. Hoe we eraan gekomen zijn weet ik niet precies, maar we hadden er weer een. Ik gooide mijn tas in een hoek en ging erachter zitten. Soms wel uren achter elkaar speelde ik zonder noten voor mijn neus wat er vanzelf aan impressionistische klanken uit mijn handen tevoorschijn kwam, was gefascineerd door symmetrische patronen naar links en naar rechts uit te laten waaieren of door groepjes naast elkaar liggende tonen tegelijk in te drukken en naar het wegsterven van de klank te luisteren, maar kon, als mijn stemming ernaar was, voor de anderen tot gek wordens toe, ook doorgaan met boogie-woogie-rifjes te herhalen een en al opwinding door het ‘hameren’ dat zo eigen is aan dit instrument. Als een uitvergrotende spiegel liet de piano mijn innerlijke roerselen die eruit moesten tevoorschijn komen en dan, na een flink tijdje, ging het wel weer. ‘Piano spelen is zijn uitlaatklep’ werd er wel over mij gezegd, maar dat vond ik een rotzin. Veel te mechanisch dat woord uitlaatklep. De piano was voor mij de perfecte tegenhanger van de cello. Ik hoefde niks te kunnen, alles wat een beetje klonk was mooi meegenomen, ik verzon en ontdekte alles zelf en speelde alleen maar ‘eigen’ muziek, ik kon me gevoelsmatig helemaal laten gaan en er zelfs met mijn vuisten op losbeuken als dat nodig was, ik hoefde niet moeilijk op die toets van de cello naar noten te zoeken die dan vaak vals waren, alle noten lagen op de piano keurig zwart-wit geordend voor me, ik hoefde ze alleen maar in te drukken. Ik had geen leraar die met een geïnternaliseerde stem in mijn oor zat te praten. De piano was mijn vrijplaats.
Maar de piano liet zich niet wegduwen en bleef in mijn eigen tijd, met mijn eigen muziek helemaal van mij. Als ik bij mijn vader langs ging in ons oude huis speelde ik voor hem vrije improvisaties. Dan zat hij in zijn stoel, zijn handen achter zijn hoofd, de ogen gesloten en luisterde. Als het klaar was, bleef het even stil en dan begon hij te vertellen wat hij allemaal had meegemaakt, reizen door oerwouden met kleurige vogels, een weelderig groen en de spanning van het onverwachte, een plotselinge overgang naar droger en warm terrein waar juist weinig groeit en dorst naar water is en dan weer wereldsteden met een wirwar van straten waarin allerlei soorten verkopers hun producten luidkeels aanprijzen en stille momenten van inkeer waarin alleen zijn binnenste zich opende en ruimte werd. Wat kon hij luisteren en wat was hij gul met waardering en ontzag dat ik dat improviseren op de piano zomaar deed. Ik heb die piano van hem nog, ook al is het een eenvoudige. Hij staat nog steeds in Huize Gaudeamus, het latere Walter Maas Huis, waar ik lang werkte. Als ik daar een heel enkele keer kom, sla ik vooral de markante bastonen aan. In Utrecht, waar ik inmiddels woonde in het huis dat Beppe had nagelaten, had ik ook haar oude Bechstein. ’s Avonds laat bonkte ik daar zo hard op als ik kon. Hoe fijn om met die hamers tegen de snaren te slaan, slagwerk te spelen. Paf, paf in stuiterende ritmes totdat het te gortig werd en mijn tante, die beneden woonde en al een paar keer aan de deur was geweest, ten einde raad de politie belde. Ook die piano heb ik nog. Die staat op het terrein van landgoed de Horst in Driebergen waar de Baak, centrum voor leiderschap en ondernemerschap, gevestigd is. En als ik er kom om weer een dag ’artist in residence’ te zijn, dan sla ik ook hier de akkoorden aan en hoor ik direct mijn Utrechttijd weer herleven.
Altijd staat wel ergens een piano. Ik onttrok me aan de sociale verplichtingen van het gesprek in allerlei gezelschappen door achter de piano te gaan zitten en eerst zacht en dan gaandeweg, als de oren van de mensen eraan wenden, wat harder te gaan spelen. Het hielp mij ook om op een heel eigen manier aandacht van meisjes te trekken. Het werkte gewoon: achter dat ding zitten, er een aantal gevoelige akkoorden uitgooien en zeggen dat ik door een melodie was gegrepen. Dat was allemaal waar natuurlijk, geen woord gelogen, maar ook met bewustzijn ingezet. Mij paste de omtrekkende beweging via de muziek in plaats van het recht door het midden.
Altijd staat wel ergens een piano. Ik speel als het bandje bij een bruiloft al naar huis is en de gasten een voor een verdwijnen en de rotzooi wordt opgeruimd. Dan hoor je mijn akkoorden. Op afstand zie ik altijd wel een paar mensen luisteren. Geen concert. Maar langs de randen. Dat past. Ik speel als het kerstdiner is afgelopen, in de restanten van het feest speel ik, met alle lichtjes nog aan, teveel gedronken, teveel gepraat geen taal meer over en ook vervuld. Dan komt er, weet ik inmiddels, altijd iets nieuws en onverwachts uit. Ik speel op een vliegveld voorafgaand aan het vertrek of op een station net na aankomst.
Altijd staat wel ergens een piano. Mijn stem zit in mij. De cello gaat met mij mee. Maar de piano staat in een omgeving. Daar kan ik bij gaan zitten en de omgeving door de piano transformeren, de ruimte herscheppen en tot klinken brengen. Altijd staat wel ergens een piano waar ik op mijn reis even thuis kan zijn.