DEEL IV droedels en 'niemand'
DEEL III- niemand zijn. Of: niemand
Dat nadrukkelijke niemand willen zijn is eigenlijk altijd een ik. Tenslotte in het opgaan in het gewone verdwijnt de ik uit beeld in dit deel. Contrapunt van de verhevenheid en bijzonderheid van het promoveren in deel 1 en de dramatische omgang met het fladderende hart!
Eindigend met de ik die steeds meer verdwijnt. Op een dag is ie er niet meer. dan gaat ie op in het werk. of een wandeling. Terwijl alles doorgaat. Wordt hij onderdeel van het zingen van de wereld.
Serres- als de rode draad. En vanuit dat opnieuw horen. En het doorbreken van gewoontes. Om weer bij het gewone te komen. Opgaan in het gewone. Elk verhaal kan weer op zichzelf staan maar er doemt ook iets van een lijn op.
Kan ook beginnen vanuit de droedels en dante
Begint vanuit de lokroep van het vogelfluitje en scene in Dartingotn op straat. Dan de gang naar werk en het idee van de kaping. Dat brengt ook namelijk dat non-human centered perspectief er zo goed in. (doe nou maar gewoon, want de wereld is zoveel groter) Waar serres ook van is lijkt mij. En beelden over ecologie. Andere vormen van zijn. Tegen die achtergrond komt er een ontmoeting met harry. Nu niet meer als promotor zoals in deel 1, maar als musicus met een handpan op zijn rug (maar wel met bijdragen over eencelligen en anders). Gaat ook over de wildheid van muziek, waar de stilte dan uit ontstaat. Gewoon schreeuwen. Dan betreed ik (dus niet tilenius ofzo) mijn lectoraatskamer en zie die met nieuwe ogen. Alsof de spullen spreken, maar ook als een afscheid om op reis te gaan. Die reis voert oa naar centraal station waar ik als het ware midden tussen alle nationaliteiten klokken speel zoals ze in de muziek van messiaen voorkomen. (daarmee echo;s naar alle klokken in deel 2 die nu wereldkundig worden). dan bereikt mij een voorstel voor een podcats voor de human en komt het idee om iets te doen over de beroepen die tot de verbeelding spreken. En het oor. En het mooie zwijgende van die beroepen waar toch iets in klinkt. (de pedel komt nog even terug). Dan komt een crisisachtige scene waarin ik me bewust wordt van de stemmen in mijn hoofd. Dat gekrakeel. De noodzaak om excuus te vragen. Om vergeving te vragen aan twee collega’s. en hoe moeilijk maar fundamenteel dat is. Als een soort troost komt de stille muziek van het herbarium van mijn grootmoeder er achteraan. Misschien dat daar een ontmoeting met de wijze vrouw bij komt. Dan doorbreek ik alle heiligheid en wijsheid met dat duivelse stukje over de gebiedende wijs en lekker spelen wat niet mag en wat lelijk is. Dan komt een scene met ruud nu niet als promotor maar als schrijver van een tekst ni dieu ni maitre. En mijn follow uo om vanuit ‘ni muse’ en zelf niemand zijn een gedicht te schrijven. Daarna gaat de scene nog door met de geeltjes en de muziek die ‘ni musicien’ is. Daarna komt een scene over ontmoetingen in het werk: met de dementerende man in de oranje kerk, met een client in de inrichting dennendal (allemaal mensen waarvan we denken dat ze inmiddels ‘niemand zijn’ die belangwekkende dingen zeggen) tegenover misschien bestuurders en politiehoofden die denken dat ze iemand zijn. Maar dat het uiteindelijk voor het zingen van de wereld niet uitmaakt. De dood van de wijze vrouw. En het slot waarin de wendingen worden ontdekt. De kleinst onooglijkste zinnetjes waarin de muze verschijnt.