proloog
Proloog- taal en muziek
Twee bronzen klokken hangen los van elkaar in een hoge toren. Als ze geluid worden (mooi dubbel dat de verleden tijd van luiden geluid wordt) klinken ze samen alleen. Ieder met een eigen ritme dat nooit helemaal hetzelfde is. De ene klok slaat tien keer in dezelfde tijd dat de ander er negen slaat. Dan verschuift de rol van degene die voor het gehoor van de luisteraar de eerste is heel langzaam van de een naar de ander. Ding dong hoor je eerst. En dat komt steeds dichter op elkaar te zitten tot dingdong en dindjong tot ze een keer een moment echt samen zijn in ddoingg en dan draait het om dongding tot dong ….ding. Zo hangen die twee klokken daar in die hoge toren om tot in eeuwigheid samen te klinken, te beieren, (elk in beweging gebracht te worden door de kolossale klepel die er in hangt en tegen de klok slaat). De hele omgeving wordt in hun geluid gezet als ze samen zijn. Maar nooit kunnen ze elkaar fysiek raken. Dan zouden de klokken breken en scheuren en zou elke klank direct wegsterven. Taal en muziek zijn als twee geliefden in de toren. Op hoogtijdagen, bruiloften en uitvaarten klinken ze samen. Maar zonder elkaar ooit maar een millimeter te kunnen naderen. Gedoemd elkaar in de klank te zoeken, elkaar altijd weer opnieuw achterna te zitten, beurtelings de eerste en de tweede te zijn. De spaarzame momenten te koesteren waarop ze één zijn en weer uiteendrijven. De toenadering en het afscheid. De mensen staan stil. Steken een vinger op en zeggen: hoor de klokken. Zo was het, zo is het en zo zal het altijd zijn.