Mirjams regel
Is deel van: MusePost #10: Vrijheid en regels
Mirjam Jesse: ‘Ik gunde mijzelf het opleggen van regels.’
A5.
Een keer per maand kwamen we samen met een groep makers. Je neemt werk mee, bespreekt dat met elkaar, of je werkt door aan waar je op dat moment mee bezig bent. Soms is er een gastdocent, verdiep je je met elkaar in filosofie, kunstgeschiedenis, maatschappelijke kwesties. En dan ga je naar huis, maak je nieuw werk, dat neem je de volgende keer weer mee. En daar liep ik op vast; de sessies met de groep vond ik ontzettend prettig, maar thuis vond ik te weinig om tot productie te komen.
Een van mijn mede-cursisten vertelde over een ‘honderd dagen challenge’ die ze had gedaan. Honderd dagen lang elke dag een tekening maken, zoiets was het. Ze was er na vijftig dagen mee gestopt, gaf ze toe. En terwijl ik dat hoorde, dacht ik alleen maar: o, maar dát kan een ingang zijn! Het liep toen tegen het einde van het jaar, dus vergrootte ik de uitdaging voor mijzelf: niet honderd dagen, maar driehonderdvijfenzestig: een jaar lang elke dag een tekening.
Op 1 januari begon ik aan mijn eerste boekje met lege vellen. Ik koos voor A5-formaat, staand. Dat was, naast die dagelijkse regelmaat, mijn vormkader. Ik heb geen dag overgeslagen, alleen soms even vooruitgewerkt als ik zag aankomen dat het echt een keer niet zou lukken, maar verder bleef die frequentie erin. Meestal gebruikte ik er de avond voor. Ik zorgde dat ik dan echt een moment vrijspeelde in de tijd; geen werk, geen dingen in huis, echt tijd voor mijzelf.
Als ik nu door die boekjes blader, kom ik soms weer in de verstilling van die avonden. Ik had tot dan toe bijna nooit getekend, was vooral met keramiek en papier maché bezig geweest, veel ruimtelijker. Maar ik denk dat ik dit mijzelf gunde, dat tekenen, stoeien met die tweedimensionaliteit.
Ik weet ook niet of ‘tekeningen’ wel het goede woord is. Het werden al snel meer collages, composities van samengeraapte materialen, waarbij ik telkens bedacht: wat doet dit mij, wat kan of moet er nog bij, wat zegt het nu? Soms ontstond een vormexperiment van meerdere dagen. Dan zinderde het overdag al een beetje in mij, dacht ik terug aan de avond ervoor en hoe ik straks verder zou gaan. Een onderzoek kon zich op uiteenlopende dingen richten: de kleur blauw, een rastervorm, het verschil tussen lijnen met pen, krijt of garen. Een reeks van dit soort mini-onderzoekjes kon soms twee, drie, vier dagen of een week aanhouden, maar na verloop van tijd voelde ik altijd weer dat het klaar was en zocht ik een nieuwe bron in mijzelf.
Die discipline van elke dag ervoor gaan zitten, dat ging me goed af en vond ik stimulerend. Dat betekent niet dat het altijd leuk of makkelijk was. Soms keek ik ernaar uit, soms zag ik er ook echt tegenop. Vaak was ik blij dat ik dan toch door die weerstand heen was gegaan, was het toch prettig om weer bezig te zijn. Ik denk dat ik meestal gemiddeld zo’n half uur werkte. Soms langer, dan verloor ik mezelf erin. Maar er zijn ook momenten geweest dat ik alleen maar een kras of een rondje op papier had, en dat ik toch moest concluderen: meer zit er niet in vandaag.
Niet dat ik geen enkele kwaliteitseis had; zelfs die ene kras of dat rondje moest wel ‘kloppen’. Concentratie, tijd nemen, intuïtief zoeken, ik wilde dat in ieder geval altijd kunnen opbrengen. Ik was pas tevreden als ik de tijd had genomen en dat wat op papier stond aansloot bij wat ik voelde. Als er evenwicht was.
Een paar keer heb ik mijn boekjes meegenomen naar de bijeenkomsten. Ik selecteerde dan niet, alles ging mee, dan gingen ze rond en kreeg ik feedback. Wat ik heel leuk vond, was dat die dingetjes, die krabbeltjes waar ik zelf nog niet van wist wat ze waren, door anderen werden gezien en geïnterpreteerd, dat mijn hand erin werd herkend. Mensen zagen het vormonderzoek, kregen verbanden door, of vonden iets afzonderlijk gewoon mooi. Als ik zo terugkijk, heb ik met sommige werken meer affiniteit dan met andere. Sommige vind ik ook moeilijk om naar te kijken, dan zie ik hoe ik zat te vechten. Maar dat terug kunnen zien is ook weer mooi.
A3
Na een jaar had ik dus 365 tekeningen. Een productie waar ik trots op was. Ben.
Gedurende het jaar had ik het soms jammer gevonden dat ik niet langer aan een idee kon doorwerken, dat de dagen en ook de vormonderzoeken soms zo snel voorbij gingen en alweer achter me lagen. Dus verruimde ik de regels: niet meer één tekening per dag, maar eentje per week. En ook de ruimte veranderde ik: geen A5 meer, maar A3. Aan het einde van elke week moest het ‘af’ zijn, tot die tijd mocht ik er aan doorwerken, er aan sleutelen, iets aan toevoegen of veranderen. Daarna kon ik het loslaten.
Kan iets er zijn terwijl het er niet is? Kan het ergens ‘achter’ zitten? Kan ik het tevoorschijn krijgen? Dit waren vragen waar ik beter aan kon werken nu ik langer de tijd had. Alsnog probeerde ik er wel elke dag voor te gaan zitten. Dat was soms lastig, want waarom er per se vandaag aan zitten, als je weet dat je er de hele week nog de tijd voor hebt? Ik kon toch ook wachten tot de laatste dag en dan in één keer het hele werk maken? Een andere worsteling voelde ik wanneer ik aan iets begon, en dan na een paar dagen voelde dat ik er eigenlijk niet mee verder wilde. Dat ik de connectie tussen de dagen verloor. Maar dat kon niet, dat was niet de afspraak met mezelf, ik wilde juist onderzoeken hoe het was om een week aan een tekening te werken.
Je zou zeggen: je verruimt je kader, zowel letterlijk als figuurlijk, je krijgt meer vrijheid, dat moet toch prettig zijn? Maar ik vond het moeilijker. De dagtekeningen waren in het moment, er kon iets ontstaan wat ik niet had bedacht, er konden dingen gebeuren. Ik werkte veel met krijt en dat werd vaak een uitvloeisel van hoe ik de dag had beleefd. Maar in de weektekeningen ging veel meer mijn hoofd meespelen, voelde ik veel sterker de eis: het moet echt iets worden, het moet zich echt verhouden tot wat ik eerder heb gemaakt. De discipline-eis was lichter, maar de esthetische eisen vanbinnen werden zwaarder.
Moeilijk of niet, ook dit heb ik een jaar volgehouden. Eindresultaat: 53 tekeningen – iets met een schrikkeljaar volgens mij, vandaar. Waar ik in mijn dagtekeningen veelal de vormonderzoeken terugzie en de kleine verstilde avondmomenten weer voel, zie ik in mijn weektekeningen meer het hele jaar terug. Er was veel aan de hand in mijn familie dat jaar, en op een heel onbewust niveau kon ik dat kwijt in mijn tekeningen, zie ik. Maar ze werden alsnog geen beeldend equivalent van een dagboek, dat hebben ze ook nooit willen zijn. Onderzoeken op papier, dat wel. Het ging mij vooral om het zoeken en vinden van telkens een andere bron in mijzelf, en die bron dan uitwerken, naar buiten laten komen.
A4.
Na een jaar op A5, en een jaar op A3, was er nog één formaat daartussen over. Voor mijn derde jaar van experiment en discipline koos ik A4. En weer veranderde ik de regels: nog ruimer, en dus – voor mij althans – nog moeilijker.
Dat jaar begon ik aan een opleiding tot haptotherapeut. Ieder lesblok van die opleiding wilde ik omzetten naar een tekening. Nog langere lijnen moest ik nu dus samenbrengen. Daar speelde nog iets in mee. Deze uitdaging zorgde dat er meer ‘verhaal’ en meer herkenbare vormen in mijn werk kwamen, maar: hoe concreter, uitgewerkter of uitgesprokener ik iets maak, hoe minder ik het zelf vind. Mijn voorkeur ligt bij het heel eenvoudige, het heel abstracte, echte vormonderzoeken die aansluiten bij een gevoel.
Mijn A4-werken geven een heel nieuwe dimensie aan mijn opleiding, ze openen diepgang naar het soort haptotherapeut dat ik wil worden, met een werkwijze waarbinnen beeldend werk ook een rol in kan spelen.
Al die A5-, A3- en A4-werken zitten in boekjes, stapels, dozen. Ze zijn samen een geheel. Soms heb ik wel de behoefte om alles op te hangen, muren vol, het werk in de ruimte te zetten. Maar ik voel ook terughoudendheid; die boekjes kun je eigenlijk niet uit elkaar halen. Ze vormen samen een tijdlijn die ergens ook intact moet blijven.
Ik kreeg in het kader van een van die bijeenkomsten met andere makers de vraag om iets over mijn werk te schrijven, rond het thema ‘bezielde betekenis’. Uiteindelijk kwam ik uit op: ‘Een vorm, een patroon, een ritme, een emotie, een onderzoek, een reflectie, een vertaling van dat wat zonder dat ik het weet aanwezig is, dat waarvan ik vooraf niet weet dat ik het tot mijn beschikking heb.’