Het is inmiddels vijf maanden geleden dat we live bij elkaar konden komen. Tijdens een schrijfsessie voor de afronding van de werkplaats merk ik hoe zeer ik de bijeenkomsten en mijn reisgezelschap gemist heb. Het reisgezelschap dat mij hielp ruimte te creëren voor reflectie op mezelf, wie ik ben in mijn functie en werk. Wie ik ben in verhouding tot die ander in mijn werkpraktijk: mijn collega’s, samenwerkingspartners, professionals die wij als LKCA willen helpen om te reflecteren op hun praktijk. Die momenten van reflectie, in alle rust, heb ik gemist. Die komen niet vanzelf. Die moet je zelf creëren. Heel fijn als je dan een reddingsboei krijgt toegeworpen als je dreigt te verdrinken in de waan van alledag. Dat is ook wat de Werkplaats Muzisch onderzoek voor mij was. Een oase van rust om, op voor mij nieuwe manieren, te reflecteren. Reflectie deed ik tot voorheen door heel erg in mijn hoofd te gaan. En eerlijk is eerlijk: dat doe ik nog steeds graag. Maar als je daarin doorslaat stap je in de valkuil van ‘overthinking’ en het verliezen van de verbinding met die ander (bij al dat denken kan ik echt geen prikkels van buiten gebruiken). Niet handig als kenniswerker die iets wil betekenen voor de verdere professionalisering van een werkveld. Hoe komt het dat ik regelmatig in die valkuilen stap, maar bovendien: hoe voorkom ik dat?
Uiteindelijk is dat de vraag geweest die centraal heeft gestaan in mijn werkplaats Muzisch Onderzoek. Maar natuurlijk wist ik dat in het begin nog niet. Het is een behoorlijke reis geweest, zonder navigatie en zonder te weten waar ik naar op weg was. En dat vond ik in het begin echt niet leuk. Sterker nog: dat riep weerstand op. Bij het kennismakingsgesprek heb ik dat ook wel op tafel gelegd. Daar begon mijn reis eigenlijk al. Ik kom binnen en zie daar vier mannen en één vrouw zitten. Allen lijken al zeer comfortabel met het Muzisch Perspectief. Ik hou van mijn ratio om al die onstuimige gevoelens, intuïties te temmen en in goede banen te lijden. Wat in mijn geval ook nog eens kan betekenen dat ik ze soms in een beerput stop. En dat werkt ook niet heb ik gemerkt. Het zorgt voor afstand tot die ander en soms is de beerput vol en loopt die over: ook niet iets wat ik wil. Maar mijn ratio loslaten, uitzetten: dat is ook eng en ook niet helemaal wenselijk. Dus ik leg mijn weerstand op tafel. Of liever gezegd: op een papiertje schrijf ik het woord weerstand en die leg ik vervolgens op de vloer. ‘Ga je er maar toe verhouden’, luidt te opdracht. Ik neem er afstand van, want ik wil niet dat het er is…maar dat voelt niet goed. Ik ga er naast staan, voor, … op verschillende plekken, maar niks voelt goed. Het is er immers nog die weerstand. ‘En pak hem nu eens op en hou hem voor je’. Braaf doe ik dat, maar dat voelt ook niet goed: dan sta je wel erg te kijk zeg. Laat het maar lekker op de vloer liggen: het mag er zijn, ik hoef er niks mee is mijn conclusie. Vervolgens schrijven de anderen mij een briefje. Op één van die briefjes staat: ‘Weerstand is gestold verdriet en vraagt niets dan liefde…Laat de muze de liefde bezingen.’ Er is veel gezongen tijdens mijn reis. Zowel tijdens de bijeenkomsten van de Werkplaats Muzisch Onderzoek, maar ook in mijn eigen werkpraktijk. Van deze laatste staan me twee momenten nog heel goed bij.
Mijn eerste zangoefening komt eigenlijk vrij snel na de eerste werkplaats bijeenkomst. In een reeks bijeenkomsten hebben we samen met professionals uit ons werkveld gewerkt aan een eindproduct dat hen moet helpen zicht te krijgen op hun eigen werkpraktijken. Iedereen had invloed op het eindproduct. Maar voelen ze zich ook eigenaar van dat eindproduct? Of zit de meerwaarde veel meer in het gezamenlijk proces? Nog onwennig vraag ik de deelnemers om als evaluatie een brief te schrijven aan mij en mijn collega en te reflecteren op wat deelname hen gebracht heeft, wat ze gemist hebben en hoe ze hier mee verder gaan. Op het moment dat ik zeg dat ze de brief vervolgens ook om de beurt moeten voorlezen gaat er een kleine schok door de aanwezigen. Een mening schrijven is blijkbaar toch iets anders dan een mening vertellen, rechtstreeks aan de betrokkenen. Ook ik schrijf hen een brief en zal die voorlezen, zeg ik dan. Sommige deelnemers beginnen gretig te schrijven, anderen wat aarzelend en weer een ander laat weten het later op te sturen. Toch levert het mooie genuanceerde beelden op over hoe zij de bijeenkomsten hebben ervaren en doordat we allen open eerlijk delen wordt een bodem van wederzijds respect verstevigd. We staan niet meer boven ze als kenniscentrum, maar naast ze: we zijn hun partner. Hoewel niet iedereen zich even veel eigenaar voelt van het eindproduct, heeft het gezamenlijk proces er voor gezorgd dat de stap naar co creatie met succes is genomen.
En ander moment waarop ik de muzes uitnodigde om te komen zingen, was tijdens een eerste bijeenkomst van een Community of practice. Na een eerste kennismaking, gaan we na de pauze in groepjes uiteen. Met vijf jonge mannen, vier vrouwen en één man van middelbare leeftijd. Iedereen kijkt mij aan: ik moet de kaders bieden waarbinnen het gaat gebeuren. Hoe kunnen kaders vrijheid bieden denk ik? Wie ben ik om te kaderen? De expertise zit bij hen. De kadering zit in de werkvorm, een werkvorm gericht op het aangaan van verbinding en het opdoen van inhoudelijke inzichten. Ik leg de werkvorm uit, dat lukt me nog wel: korte introductie van je praktijk en onderzoeksvraag, verhelderende vragen stellen, kaart schrijven en kaart voorlezen. Het schrijven van de kaart blijkt vooral een uitdaging te zijn. Sommige vervallen in bullitachtige tips: zo schrijf je toch geen kaart? denk ik bij mezelf. Gelukkig lezen ze hem voor en geven ze ook toelichting. Ze geven elkaar complimenten, en de dilemma’s die boven tafel komen zijn voor iedereen een feest der herkenning, en een feest der ontdekking van andere werkelijkheden. De kaarten worden meegenomen naar huis. Iets waar de deelnemers erg blij mee zijn. Sommige hangen ze thuis op om naar te kijken, te mijmeren en even te voelen dat er ook anderen zijn die aan dezelfde doelen werken.
Ik begon mijn relaas met hoe fijn ik het vond om even weer dat moment van reflectie gecreëerd te hebben. En dat is eigenlijk ook de rol die ik kan spelen voor de praktijken realiseerde ik me: momenten creëren waarin ze even stil kunnen staan bij wie ze zijn en wat ze willen, wat hun drive is en hoe ze daar het beste aan kunnen werken. En die inzichten niet alleen woordelijk op kunnen schrijven, maar ook daadwerkelijk inzichten ervaren: lijfelijk, emotioneel, in any way we can. Inzichten beklijven beter, als je ze doorleeft. Dat is wat het muzische brengt. En inzichten ontstaan altijd in verhouding tot de ander. Je hebt anderen nodig om uit vastgeroeste denkpatronen te komen: alleen dan kom je verder. Zo maar wat inzichten die ik heb opgedaan in mijn onderzoek in de werkplaats. En de ontdekkingsreis is natuurlijk nog lang niet af. Zoals ik al zei: de vraag waar het omgedraaid heeft, was niet de vraag waar ik mee begon. Ik geloof dat ik wel vijf versies van vragen heb gehad. Mijn vraag richtte zich in het begin vooral op de professionalisering van de ander (en hoe ik daar dan het beste in kan helpen/ondersteunen). Maar, dacht ik op een gegeven moment, gaat het niet meer om de vraag hoe ik mij wil verhouden tot die ander? Welke rol kan en wil ik spelen? En moet dat één specifieke rol zijn? Nee natuurlijk niet. De kameleon die ik kan zijn, stelt mij in staat om goed in te spelen op wie ik voor me heb en waar de situatie om vraagt. Want uiteindelijk is niets statisch: anderen niet, de ‘werkelijkheid’ niet, mijn onderzoeksvraag niet en ik ook niet. En dus reis ik verder. Om anderen te ontmoeten en te leren van elkaar. Ik hoop je tegen te komen op mijn reis.