Onze bronnen verrijken
1.Wat heeft me geraakt.
Het dragende citaat dat Hanke voorlas van de Soedanese auteur Tayyib Salih.
De auteur kruipt in de huid van een jongen die voor het eerst heel zintuiglijk het grote stadsleven opzuigt in Cairo. En deze indrukken vermengt met de wijze waarop een westerse vrouw hem letterlijk en figuurlijk raakt. Tijdens de eerste lezing lag de nadruk helemaal op de tekst.
In de tweede lezing, ook door Hanke, werd iedereen gevraagd om fysiek en met elkaar om haar heen te bewegen. Dat vond ik storend omdat ik graag nog even wat langer in de intimiteit van het verhaal van Salih wilde blijven.
[Later op de dag begreep ik van andere deelnemers dat ze zich, juist door zelf te bewegen, beter konden concentreren op het luisteren naar de tekst].
Tijdens een uiterst korte CRP-sessie, ontstond een heel intens gesprek rondom de onderzoeksvraag van Robin. Robin bracht in dat hij zich belemmert voelt door de theorievorming in de WMO. Hij is ongeduldig en voelt een grote urgentie om zelf aan het werk te gaan en niet te talig bezig te zijn. Robin communiceerde dit –onbedoeld?- ook fysiek met sterke gebarentaal, waarmee hij veel losmaakte. In de tweede ronde deed Joep de suggestie aan Robin om zijn situatie te schetsen; dat was de doorbraak in de hele sessie. Er ontstond een levendig gesprek, waarbij de dynamische, trefzekere schetsen en de fysieke taal van Robin leidend waren.
2. Wat is mijn vraag
Hoe kunnen muzische interventies bijdragen aan het oplossen van hardnekkige, c.q. frustrerende werkwijzen binnen organisaties. Deze vraag kan ik moeilijk los zien van onderzoek naar de condities, die Goed Werken binnen publieke organisaties belemmeren. Binnen de WMO werk ik samen met Hanke Drop aan het verzamelen van literatuur, die inspirerend dan wel verhelderend is. Hierbij bewegen we ons binnen en buiten de grenzen van vakgebieden en westerse tradities. We speuren naar teksten, die ons helpen actuele en urgente vraagstukken te begrijpen.
3. Hoe nu verder?
Ik zie de WMO als een experiment, waarin denken en doen samen gaan.
De protocollen, het bestek, het digitale platform dragen bij aan een vorm van systematisering van het onderzoeksveld. Met het uitdiepen en afbakenen van onze onderzoeksvraag zal ik allereerst verder in gesprek gaan met Hanke. Daarbij zullen nog stappen gemaakt moeten worden om de muzische werkvormen te kunnen koppelen aan organisatievraagstukken. Nu staan de activiteiten binnen de WMO nog grotendeels los van de wijze waarop onderzoekers/deelnemers hun ervaringen in kunnen zetten in hun dagelijkse praktijk.
Een sprekend voorbeeld hiervan was de ochtendsessie met CRP-methodiek. Robin was ‘the artist’; maar pas naderhand begreep ik van hem dat hij in de Mesdagkliniek werkt. Dat gaf met terugwerkende kracht een heel ander perspectief aan de hele sessie: zijn ‘organisatievraag’ was geheel buiten beschouwing gebleven tijdens de sessie.
4. Wat is mijn motto/intro/bron?
Mijn levensmotto bestaat uit drie woorden: arbeiden werken handelen. Inderdaad, drie begrippen die door Hannah Arendt op ingenieuze en inspirerende met elkaar verweven zijn. Bij deelname aan een WERKplaats, waarin muzische interventies gerelateerd zijn aan professioneel optreden in (publieke) organisaties, kan ik niet om Arendt heen. Tegelijk zet de WMO mij aan het denken en ontstaat de behoefte om haar werk te toetsen aan de actualiteit. Hanke brengt daarvoor een recente publicatie in: Aan het werk met Hannah Arendt, Professionals in onderwijs, zorg en sociaal werk.
Een bron ter overdenking is voor mij ook de publicatie The Social Construction of Reality, A Treatise in the Sociology of Knowlegde (1966). Daarvoor zijn twee redenen. Het valt mij binnen de WMO op hoe cruciaal taalgebruik is bij het duiden van de werking van muzische interventies. Is taal nodig om ‘een eigen realiteit’ te creëren? Hoe verhoudt deze realiteit zich tot de buitenwereld? Zeker nu deze buitenwereld continu gevoed en gestuurd wordt door een wijd verbreid netwerk van digitale bronnen. Wat is de betekenis van ‘onze’ realiteit daarbinnen?
Mijn inzet is om binnen de WMO deze bronnen te gebruiken als startpunt van een zoektocht naar nieuwe bronnen die het begrip en de beleving van de alledaagse realiteit verrijken.
5. Wat deed je in je eigen onderzoek t.a.v. Goed Werk?
Mijn inzet was vooral om kennis op te doen door te delen, in gesprek te gaan, te ondersteunen, verslag te maken etc. De uitdaging is om een werkwijze formuleren om de onderzoeksvraag naar het ‘verrijken’ van de bronnen sterker te verankeren in de WMO.
Robin Stemerding
Dag Janny,
Ik heb behoefte te reageren op je 5-puntsreflectie. Mag dat? In grote lijnen kom ik 2 x voor in je verhaal. Vanuit jouw perspectief beschrijf je onze CRP-sessie die voortkwam uit mijn inbreng. Ik had bij een eerder bijeenkomen tijdens de poging mijn onderzoek 'op te stellen' de ervaring gehad dat ik dit alles gedaan heb, maar tegelijkertijd zo vol zat met andere ervaring dat ik veel gezegd heb, maar hetgeen ik zei niet ergens kon landen. Dit heeft mij tussen de bijeenkomsten beziggehouden en ik heb gezocht hoe ik hiermee om kon gaan. In de CRP-sessie bracht ik een deel van deze reis in. Mijn zoektocht had mij geleid tot werk van Isaak Zwartjes dat gevoelsmatig een antwoord leek op mijn verwarring. Met een 'vol hoofd zocht ik naar de aarde'. Isaak Zwartjes maakte een reis met een zelfgemaakt voertuig niet wetende waarheen. In een Youtube-filmpje beschreef hij het zichzelf tot het uiterste drijven zodat de noodzaak voor een pelgrimstocht weer ontstond. Deze beweging kon ik herkennen als behoefte vanuit de eerder gevoelde verwarring. In mijn opnieuw pogen tot opstellen heb ik aan het 2-dimensionaal model een dimensie toegevoegd. Hoe zet ik mijn voeten op aarde en hoe verhoud ik mij daarin tot de hemel; 3 dimensies en bewegingsruimte. Vanuit de ervaring een weg zoeken in een theoretisch model. Mooi hoe je dit beschrijft vanuit jou perspectief.
Later schrijf je bijna verbaasd dat we dit hele proces gedaan hebben zonder organisatorische vraag. De organisatorische vraag was inderdaad niet uitgesproken en dit roept vragen op over de noodzaak van een uitvoerige en gedetailleerde situatiebeschrijving rondom de onderzoeksvraag bij muzisch onderzoek. Voor mij was tijdens het proces de organisatievraag belichaamd en vanzelfsprekend aanwezig. Inderdaad, en dat realiseer ik mij door je beschrijving niet uitgesproken. Mijn vanzelfsprekend uitgaan van de vraag 'hoe speel ik mij vrij' was direct verbonden aan een organisatievraag, maar je hebt gelijk dit had toelichting kunnen krijgen. Was het proces anders gelopen ik die toelichting uitgebreider had gedaan?