Een bron, een zin en een weerklank

In haar inleiding op onze ochtend begint Annelies met een bijzondere bron; verbindt zij zich met het onderwerp van deze inleiding door de woorden te herhalen die ze sprak tijdens de promotievoorstelling op 6 januari; en sluit ze af met het verzoek van Bart voor deze inleiding: een reflectie op de vragen van de opponenten Van den Braembussche en Pott.

Beste mensen, 

Bart heeft me gevraagd om met een inleiding op onze ochtend – ons minisymposium in de woorden van Carolien – Godfried IJsseling te vervangen, die er vandaag niet bij kan zijn. Dat is nogal wat – Godfried die zo makkelijk en zo mooi schrijft en dan mooie teksten produceert, en ik die net kom kijken met mijn pogingen om een beetje op papier te krijgen wat ik van de dingen denk en vind.

Maar ik zal het toch proberen, en ik kies het perspectief van de professional die ik zelf ben en met wie we bij de Baak ook werken.

Ik heb mijn inleiding opgesplitst in drie delen:

  • Ik begin met een bijzondere bron;
  • Dan verbind ik mijzelf met het onderwerp van deze inleiding door de woorden te herhalen die ik sprak tijdens de promotievoorstelling op 6 januari, als reflectie op een zin uit de tekst op de achterkant van het boek van Bart;
  • En ik sluit af met waar het verzoek van Bart eigenlijk over ging – een reflectie op de vragen van de opponenten Van den Braembussche en Pott. Al vroeg Bart eigenlijk geen reflectie maar een antwoord daarop… :-) .

 

1. De bron

Wonderlijk genoeg kreeg ik deze bron via een initiatief van Bart. Dat komt zo – hij had Prof. Van den Braembussche gevraagd een presentatie te houden over het Mooie en het Sublieme als aftrap voor de bijeenkomst na afloop van Barts promotie, de bijeenkomst waar we ‘het boek gingen doen’. Van den Braembussche beschreef, heel kort en in mijn eigen woorden samengevat, het onderscheid tussen het Mooie en het Sublieme – waar het Mooie harmonieus is, ons een goed gevoel geeft, bijna een beetje in slaap sust kreeg ik het idee, en het Sublieme, dat ons wakker schudt, door elkaar rammelt, en een gevoel van ‘terror’ geeft, van ontzag. In de voorbeelden van kunstwerken die Van den Braembussche in zijn presentatie had verwerkt, zat ook een schilderij van Kazimir Malevich, ‘Zwart Vierkant’.

Ik had het voorrecht om dit schilderij in het echt te hebben zien hangen, bij een tentoonstelling in De Hermitage in Amsterdam in 2010. En ik had daar inderdaad dat gevoel van ‘terror’. Ik zag het schilderij plotseling, onverwacht, en ik dacht dat ik oploste! - oploste in het zwart ervan. In een flits draaide ik me er dus ook weer van weg. Pas in tweede instantie kon ik er wat langer naar kijken en me verwonderen over het gegeven dat ik – iets van mij dat ik als ‘ik’ ervaar - echt kon verdwijnen in dat zwarte vierkant. Wat een bijzondere kleur zwart moest dat zijn. Ik kon dus ook prima begrijpen wat Van den Braembussche vertelde – dat Malevich bijna gek geworden was in het jaar dat hij eraan werkte.

En wie schetst mijn verbazing toen ik deze week nog eens goed in mijn woonkamer keek naar de ansichtkaart-reproducties die daar hangen, en ik ineens zag dat ik Zwart Vierkant daar had!

Het is een relevante bron voor wat ik verderop ga zeggen, omdat ‘opgaan in het Niets’, dat tegelijk ‘Iets’ is, ‘Alles’ is, gaat over non-dualiteit. En dat kwam in me op – of eigenlijk juist de dualiteit - toen ik nadacht over de tegenstellingen die de opponenten in hun vragen noemden, over de dualiteit die zij benadrukken en mijn zoeken, steeds weer, naar het tegelijk kunnen (laten) bestaan van alles wat er is, de non-dualiteit zoekend. Maar daarover zo meer.

  

2. De zin van de tekst op de achterkant van het boek

De bijdrage van de Baak aan ‘het boek doen’ na afloop van de promotie, was een collective reading – of in ieder geval een poging daartoe – van drie van mijn collega’s en mijzelf van de tekst op de achterkant van het boek van Bart. Mijn reflectie ging over de volgende zin – en ook dat is direct relevant voor mijn reactie naar aanleiding van de vragen van de opponenten:

“Even, gedurende de muzische opvoering, vallen normale scheidslijnen en restricties weg: van de regelgeving in het protocol tot de hokjes waarin afgepast gewerkt wordt, van de hiërarchische machtsverhoudingen tot de hitte van de dag.”

En mijn reflectie was deze:

Als ik deze zin lees, moet ik onmiddellijk denken aan het effect dat werken met Bart in de praktijk op mij heeft. Niet perse door Bart zelf, maar door de omstandigheden die hij creëert met wie hij is en met de vormen waarin en waarmee hij werkt, vallen restricties in mijzélf weg. Het protocol dat ik heb geadopteerd als mijn regels, die dicteren hoe ik moet zijn en doen – het bestaat op dat moment gewoon even niet meer. Het afgepaste hokje waarin ik mijzelf had opgesloten – het doet er even niet meer toe. Hiërarchische machtsverhoudingen zijn überhaupt niet meer aan de orde. De hitte van de dag – die valt weg – al komt dáár wel een heel ander soort vuur voor in de plaats…

En doordat Bart die omstandigheden heeft gecreëerd, kom ik ineens een kant van mijzelf tegen die ik niet had vermoed. Ik lach zoals ik voor het laatst heb gelachen toen ik 9 was. Ik speel zonder aarzeling of gène mee in een uitvoering, terwijl ik voorheen niet eens durfde te spreken in het openbaar. Ik kom op ideeën, door Barts ideeën, die mij met zevenmijlslaarzen vooruit helpen.

De intrigerende vraag die dat bij me opriep, was wat Bart met zijn muzische professionalisering brengt dat de anderen, die er altíjd óók zijn, zonder reservering meedoen, delen wie zij zijn en wat zij kunnen, zodat we samen plezier maken, ontdekkingen doen en béter worden.

En de bron was zijn metafoor van de urban dance, het werken met, stimuleren van, kringen, van verbreiding, van onderzoeken wat muzische professionalisering voor anderen is, hoe zij het dóen, en hoe het zich ontwikkelt, verandert en verrijkt.

En dan kom ik nu bij Barts eigenlijke verzoek.

 

3. Reflectie op de opponenten

Afgelopen zaterdag stond er een interview met Bart in het Parool. Ik had na lezing een licht ontevreden gevoel – zouden de lezers wel snappen dat Muzische Professionalisering echt heel erg ‘nuttig’ kan zijn? Waarom stond dat er niet explicieter in? Had de interviewer niet goed zijn werk gedaan? Had Bart er niet aan gedacht om dat te benadrukken? Hoe moesten we het ooit geaccepteerd krijgen als iets waar onze klanten, opdrachtgevers, deelnemers, écht iets aan zouden hebben?

Ik bleef er maar over malen, wat dat dan moest zijn. Maar plotseling, aan het eind van de zondagmiddag tijdens mijn winterwandeling – kwam de verlossing: Muzische Professionalisering gaat niet over ‘nuttig’ – althans niet in de zin dat bedrijven er iets aan hebben om succesvoller te worden, meer geld te verdienen, etc.

Het gaat er juist om ruimte te creëren voor óns, voor de mensen die we zijn, ónder de ‘professionals’ die we zijn geworden, onder de druk van de eisen die er iedere dag weer aan ons gesteld worden in ons dagelijks werk, om iemand anders te zijn, succesvol bij te dragen, altijd op je tenen te lopen, te presteren, je te verantwoorden.

Nu denk ik: er is niet meer dan dat. Het menselijke terugbrengen in de systemen en de instituties. Als een waarde op zich.

Tegenkracht

Heleen Pott vroeg aan Bart: wat versta je eigenlijk onder tegenkracht. Je wordt nergens concreet daarover. “Waartegen wordt die kracht uitgeoefend? En waartoe, met welk doel?”

Is het nodig om dat expliciet te maken, vroeg ik mij eerst af. Mag ieder dat zelf invullen? Maar waarom heb ik dan zelf ook die behoefte dat expliciet te maken (of te horen te krijgen waartegen die tegenkracht is bedoeld)?

Ik kwam met twee antwoorden:

1. 

Tegenkracht is de tegenkracht tegen de versysteming van de wereld. Niet tégen de protocollen (hoop ik) maar tegen het heilig verklaren van de protocollen. Hier bedoel ik ‘tegenkracht’ als tegenstem, als protest.

2. 

Tegenkracht is de tegenkracht om het systeem in balans te houden. Ik ben ervan overtuigd dat er ook een plek is voor protocollen, voor regels, voor cijfers en meetgegevens. Maar dat is toch niet het enige wat er is en wat er toe doet? Hier bedoel ik ‘tegenkracht’ als natuurkundige term bijna – kracht en tegenkracht, gewicht in de schaal leggen om de balans, de weegschaal zo te beïnvloeden dat die in het midden uitkomt, de pendule tot stilstand te laten komen.

 

‘Niets is Alles´

En met dit laatste punt kom ik ook weer terug bij de bron waarop ik reflecteerde: dat je kunt opgaan in ‘Niets’ dat ook ‘Alles’ is.

Zowel in de inleiding tot de vragen van Professor Van den Braembussche als die van Professor Pott is sprake van een tegenover elkaar plaatsen.

Bij Van den Braembussche valt mij op: 

Conflict | Spanning

  • strakke organisatielogica | zoektocht menselijke maat
  • institutionele logica | verlangen individuele zelfwerkzaamheid

Pott citeert uit MacIntyre:

 Conflict | Spanning | Tegenstellingnarcisme | commitment

  • subjectieve emoties en persoonlijke expressies | morele argumenten
  • Intrinsieke motivatie | externe criteria van rendement, output, status, zichtbaarheid, efficiency, winstmaximalisatie etc.

Haar vraag of Bart niet, veel meer dan een tegenkracht tegen de macht van het systeem, een glijmiddel voorstelt voor de reproductie van macht, doet me denken aan iets wat ik van Vincent Pieterse heb geleerd. Bart noemt Vincents boek – dat overigens ook voortkwam uit een promotie aan de Universiteit voor Humanistiek, in 2011 – ‘From Artist-As-Leader to Leader-As-Artist’. Hij citeert o.a. [p. 24] Boltanski en Chiapello. en schrijft daarover: “it is the shift of values from activism to incorporation into the structures of capitalism, as well as the disarming of radical criticism by using it as a tool to upgrade the performance of capitalism, that is the challenging argument made by Boltanski and Chiapello”. In de ‘third spirit’ wordt het artistieke onschadelijk gemaakt in de kapitalistische organisaties door het in te zetten om medewerkers nog harder en productiever te laten werken.

Het lijkt erop, in de tegenstellingen die ik hierboven aanhaal bij Van den Braembussse en Pott, dat er altijd óf het een, óf het ander is. Wat als we Muzische Professionalisering kunnen zien als een vorm van professionalisering die bijdraagt aan het én-én. Er is een systeem, en daar is macht, maar er is ook iets anders, er zijn ook de mensen, er is ook het sociale, de gemeenschappelijkheid, de verbinding en dat kan ook aan kracht winnen, door ‘tegenkracht’ te ontwikkelen. Zodat het in balans kan komen.

 

Tijdelijkheid en voorwaardelijkheid

Van den Braembussches 1e vraag luidde:

“Hoe implementeer je de muzische distantie in de praktijk van een organisatie met een zekere duurzaamheid?” Hem was opgevallen dat Bart veel voorwaardelijke woorden had gebruikt, die wezen op het eenmalige, het tijdelijke dat dan daarna weer ophoudt en vervliegt.

Wat ik Bart in repliek heb horen zeggen tijdens de promotieplechtigheid zelf: dat hij met zijn woordkeus verwees naar telkens het unieke moment waarop het muzische aan de orde is. Zo’n moment houdt ook weer op, maar dat wil niet zeggen dat er niet een serie van dergelijke momenten kan zijn.

Wat ik daar nog aan toe wil voegen: die ‘eenmalige’ gevallen werken óók door. Het is een illusie dat het er niet meer zou zijn, alleen omdat we het niet meer zien, het niet ieder moment van de dag ‘dóen’. Elk woord, elke daad, elke ervaring, zet iets in werking, krijgt een vervolg, nu, morgen, volgende week of over 100 jaar.

Ik moet ook hier denken aan Vincent Pieterse die ik net al aanhaalde: al het nieuwe in het denken over organisaties is sinds Taylor ingekapseld in de kapitalistische doelstelling om geld en vermogen van de eigenaren te vergroten. Wellicht dat Van den Braembussche daar ook op duidt als hij vraagt: “Is het muzische, als het al een doorbraak bewerkstelligt, niet zelf geneigd zich te handhaven, zich te veralledaagslijken en insititutioneel te verharden?”

Een tegenvraag aan Van den Breambussche is dan: Moet je wel willen dat de muzische distantie IN de praktijk van de organisatie wordt geïmplementeerd? Zou dat niet onherroepelijk tot dezelfde inkapseling leiden?

De vraag anders geformuleerd: Hoe houdt je het muzische levend in het publieke discours, in een samenleving, in de mensen die die samenleving uitmaken. Dan zal het ook leven in de organisaties, en hoeft er niets geïmplementeerd te worden.

 

In de 2e vraag van Van den Braembussche staat ook: “Ga je niet uit van een al te strakke binaire scheiding tussen het institutionele en het muzisch?” Dat is een interessante vraag naar de relatie waarin die twee staan. Als het institutionele de schaduw is van het muzisch, hoe is het muzische dan de schaduw van het institutionele? Daar moet ik nog eens goed over nadenken.

Ook hier moet ik weer denken aan de dualiteit waarin wij leven. Een interessante vervolgvraag hieruit is misschien: hoe zijn het institutionele en het muzische Eén, op een abstracter ‘Ideeën’-niveau (vergelijk Plato).

 

In zijn 4e vraag snijdt Van den Breambussche de verbinding aan “tussen individuele bestaansprojecten en persoonlijke zingeving en het ontstaan van een grotere public value”.

Dat is een interessante brug tussen het individuele en het gemeenschappelijke. We komen uit een tijdperk van vergaande ver-individualisering. De hele westerse wereld, in Nederland ook, sinds de jaren ‘50 van de vorige eeuw: uit de verzuiling naar het individuele. Zo erg geworden dat we er collectief last van kregen – iedereen wil individu zijn en zich individueel ontwikkelen, maar velen vinden ook dat het in de maatschappij als geheel te ver is doorgeslagen. Hoe komen we nu met behoud van dat individuele naar een vorm van collectief? Het zou interessant zijn als juist muzische professionalisering daar aan kan bijdragen, maar ik zie nog niet hoe, en of dat logisch is om dat er van te verwachten.

Reacties