Beidt uw tijd

Hoewel het me nog maar mondjesmaat lukt om iets uit mijn handen te laten komen, zijn er 's nachts, nu ik ineens uren wakker lig, honderden ideeën om iets mee te gaan doen: verbinden, bevragen, schrijven, tekenen, dichten, bezoeken, lezen. Zal wel komen vanuit het machteloze gevoel zo weinig daadwerkelijk nu te kunnen bijdragen, concreet, vitaal en zo. Voorlopig hou ik al die ideeën maar even bij.

Voorbij polariteiten 

Is dit dan de tijd dat dit dat wordt?

Zij wij?

En ik jij?

 

Niet jij, niet zij, en toch wel wij

Aan polariteiten voorbij

Tussen en te midden van

Een derde ruimte waar nog alles kan

 

Geheel doorlaatbaar stap je in

Onder je vlezen hemdje, dun 

Je hart kloppend en rood

Doorlévend zowel geluk als nood

 

Deze tijd biedt óók zoveel kansen

Om wereldwijd te leren dansen

Het leven in al z’n facetten tegemoet

Met open aandacht, voorbij kwaad en goed

 

 

... maar het afgesneden zijn

Oh was ik met jou,

lief, in lockdown, dan velde

je mij als knockdown

 

 

Het lesje praktische kennis

9 april 2020 

De mevrouw ploft neer in het vier-stoelen treincompartimentje naast mij. Ook zo’n open compartimentje dus. We gaan op weg naar Amsterdam, en ik reis door naar Castricum. Ze eet een wrap, stalt haar spullen uit en begint een telefoongesprek. Op luide toon. Ik zoek op mijn telefoon dat stukje over hoogsensitiviteit waar een vriendin het vanochtend over had en begin te lezen.

Plotseling timmert mevrouw driftig op het raamtafeltje. Ze heeft het tegen mij! Misschien al de hele tijd? Op dezelfde luide toon blaft ze: “wat is dit voor kanaal waar we nu langsrijden?” “Het Amsterdam-Rijnkanaal”, denk ik. Dat roept een hele reeks luide vragen op: “waar komt dit kanaal dan precies binnen in Amsterdam? Hoezo is dit het Amsterdam-Rijnkanaal, waar komt dit dan in de Rijn? Hoe loopt de Rijn dan?” Ze kent wel de Maas en de Waal, en weet dat het er drie zijn, dus dat de Rijn erbij hoort, maar waar loopt die dan precies? Ik probeer er tussendoor te komen, maar ze blijft maar vragen op me afvuren. Ze betrekt Leidse Rijn, de Kromme Rijn, de Vecht die naar Amelisweerd loopt, de Schippersbrug in Utrecht erbij, en herhaalt steeds maar of ik weet langs welke plaatsen de Rijn nu toch loopt. Als ze even ademhaalt pers ik “Arnhem” ertussen. “Arnhem ja! En ook Nijmegen? En waar dan toch bij Utrecht?” Ze heeft het echt allemaal al gehad, in klas 2 vroeger in Suriname, maar dit is nu toch wel heel wat anders, hè. Dit is een lesje in praktische kennis wat we nu krijgen!

“Heb jij dan geen smartphone?”, vraagt ze ineens beschuldigend. “Jawel”, zeg ik bedremmeld. “Nou, zoek het dan eens op!” Braaf zoek ik het op. De hele coupé leeft mee, begrijp ik uit het gegniffel. Iemand schraapt zijn keel. Opnieuw scandeert ze hard, plaatsnamen ditmaal: “Arnhem, Wageningen, Culemborg, Everdingen, Wijk bij Duurstede.” Elke naam herhaalt ze daarbij een paar keer. Ook hoest ze uitvoerig en er verschijnt een zakdoek. Daarin begint ze uitbundig haar neus te snuiten. Als we zowel het Amsterdam-Rijnkanaal, als de loop van de Rijn en en passant ook de ligging van Rotterdam ten opzichte van de Noordzee hebben doorgenomen knikt ze tevreden. “Het is wel een nuttig lesje praktische kennis, hè?” benadrukt ze nog eens.

Gauw pak ik mijn boek uit mijn tas, dat lijkt me demonstratiever dan weer op de telefoon. En inderdaad, het is even stil.

“Waar zijn we nu?” klinkt het ineens weer, onverminderd hard. “Duivendrecht”, antwoord ik wat korter af. Dan vertelt ze over de nieuwe treinen die er zijn, bijvoorbeeld de sprinter. “Die lijkt het meest op de metro”, vindt ze. “En die futuristische, die met die rode strepen en die sportieve neus – hoe heet die ook alweer”, schreeuwt ze me toe. “ICE?” stel ik vragend. “Ja díe! Zo’n internationale!” Nog eens snuit ze uitgebreid haar neus.

Weer is het even stil, maar niet lang. “Komen we ook langs uuhm… dat Muiden…? Dat Muider…?” “U bedoelt station Muiderpoort? Ja, maar daar stoppen we niet.” Ze knikt gerustgesteld. Om meteen vragend door te gaan: “en in het centrum van Amsterdam, is het daar nu helemaal leeg? Zijn die allemaal verhuisd naar Almere en Lelystad?” “Nee hoor, die wonen er allemaal nog”. “Oh!”, antwoordt ze luid en onvermoeibaar. “En het Muiderslot, staat dat er nog wel?” “Ja hoor!” “Wie woonde daar toch weer? Johan van Oldenbarnevelt? Of Hugo de Groot, verstopt in die boekenkist?” “Nou nee”, begin ik aarzelend, “dat was niet daar. Dat was in slot Boekesteijn [sic], geloof ik!” Ze knikt weer tevreden en snuit haar neus. Maar wie woonde daar nou toch ook alweer, pijnig ik mijn geheugen af. Nooit was ik goed in quizzen en triviant en zo, maar dit begint nu wel een gevoel van schaamte op te roepen. Het is toch bizar dat zij, opgegroeid en schoolgegaan duizenden kilometer hier vandaan in Tropisch Nederland, allerlei feitenkennis over het nauwelijks met haar leefomgeving overeenkomende Nederland heel precies uit haar hoofd moest kennen, terwijl ik, met mijn neus er bovenop geboren en getogen, er zo weinig van weet. “Er woonde een Nederlandse schrijver”, probeer ik. “Aha, dat moet dan Vondel zijn geweest!” duikt ze er onmiddellijk bovenop. “Of Brederode, of Jacques Perk, die ken ik ook!” Ze hoest enorm. “Ik weet het echt niet”, stamel ik. Gelukkig biedt de Bijlmer Bajes uitkomst. “Is dat de Bijlmer Bajes? Die stond hier toch altijd?!” “Ja, dat zegt u goed, die zijn ze aan het afbreken.” Ze kijkt wat onthutst. Ineens roept ze uit: “in Castricum, daar is toch een psychiatrische instelling?” Ik zeg dat ik dat ook niet weet. “Jawel”, valt ze me stellig in de rede, “een gesloten instelling! Daar praten de mensen met bloempjes en vogeltjes. Die zijn schizofreen.” “Dat is wel heel naar als je dat hebt”, piep ik uit. Het gegniffel en geschuifel in de coupé nemen nu erg toe. “En het gaat nooit meer over als je dat hebt!” Dat zet ze kracht bij in haar zakdoek.

Blijkbaar komen we bijna op haar bestemming aan. Ze begint omstandig spullen bij elkaar te pakken. Dan roept ze weer vragend: “dat ICE, hè, waar staan die letters nou eigenlijk voor? Weet jij dat? Die I is natuurlijk voor international, hè”, ze proeft het woord een paar keer hardop – ook luidruchtig. “Maar waar staat die C dan vohoor?” vraagt ze met haar luide, ineens wat treiterig tot mij gerichte stem. Als ik mijn schouders ophaal, roept ze “en die E dan, waar staat die vohoor? Weet jij dat ook niet?!” Inderdaad, dat weet ik ook niet. Terwijl ze opstaat somt ze allerlei Engelse afkortingen en hun betekenissen op. “U heeft heel veel kennis!” roep ik bewonderend. “Jazeker”, roept ze terug, inmiddels met alle tassen in het gangpad aanbeland, “maar ik doe er niets mee!”

We groeten elkaar en ze verdwijnt.

Reacties