24- zoek jezelf broeder? of overstijg jezelf?
Ontvankelijk zijn
Vanochtend rijd ik met de auto door Driebergen richting landgoed de Horst (de Baak). Om te gaan schrijven aan mijn boek in wording. Op de radio hoor ik een reclame waarin zoiets wordt gezegd als ‘het zit allemaal in jezelf…en aanwakkeren om dat er ten volle uit te laten komen….’. Ik luister verder omdat ik in een split second een scherpe kritische gedachte voel opkomen die het er niet mee eens is. Nee zeg ik bijna hardop, zo zit het niet! Ik wil de zinsnede dat alles ‘in jezelf’ zit graag bevragen. Omdat het de persoon, het subject, het personage, de mens die het doet en het actorschap zo centraal stelt.
((Wat ik in mijn queeste van de muzische professionalisering zoek en waar ik aandacht voor vraag is wezenlijk anders. ‘Het’ zit niet allemaal in ‘jezelf’.))
- Als ik een goed gesprek voer voert dat gesprek mij op enig moment mee. Dat heb ik niet allemaal zelf in de hand.
- In de ontmoeting met de ander lichten nieuwe perspectieven op die er eerst niet waren.
- Als ik speel of teken dan is er de ervaring die ieder die iets maakt kan herkennen dat het werk op een gegeven moment iets terug lijkt te zeggen en mij bijna vertelt wat ik moet doen. Ook al doe ik het, de handelingen, zo op het oog zelf, in een gesprek, een ontmoeting met de ander of in een maakproces speelt iets mee dat groter is dan ‘ikzelf’ in nauwe omschrijving. En dat iets komt op mij toe. Dat vraagt ontvankelijkheid ook voor dat wat niet allemaal ‘in mijzelf’ zit. Toen we nog gelovig waren noemden we dat God en gingen we naar de kerk om ons aan die omdraaiing te herinneren dat je het niet allemaal zelf doet en zelf bent. Geloof, hoop en liefde, dankbaarheid en vergeving in onszelf aan te moedigen. Allemaal van ons gemoed uitgaande bewegingen die ons beperkte zelf overstijgen. Verwijzen naar het grotere. In de humanistische traditie werd die verticale transcendentie (uitreiken naar iets hogers) horizontaal en veel meer gesitueerd tussen mensen. Maar ook daar bleef een transcendentie (een overstijgen) voelbaar. Zeker als je horizontaal ook mag uitleggen als horizon taal. Een wenkend perspectief van verre. Dat in beweging brengt. Dat is niet alleen maar zelfrealisatie met alles wat je al in je hebt. In het weekend ervoor las ik mijn moeder het eerste hoofdstukje voor van wat dit boek moet worden. Dat ik op zoek was naar de muze. Dat ik me afvroeg of die wel echt bestond. Of ik die stem van de muze wel echt hoorde. Ze riep er doorheen ‘dat ben je zelf, dat zit allemaal in jezelf’. Toen werd die kritiek die nu in mij opvlamt al op scherp gesteld. Nee zei ik. Dat is nu juist de zoektocht! De aard en de betekenis van de ervaring dat sommige dingen niet in jezelf zitten, maar als het ware op je pad komen, je toevallen (toeval belangrijke categorie- hoe kan dat eigenlijk bestaan?), mij meenemen naar elders, waar ik niet gedacht had te zullen komen, de letterlijke uitleg van vervoering. Vervoerd worden en dat niet allemaal ‘zelf’ te doen, maar meegevoerd worden. Dat was een uitkomst natuurlijk dat ik er juist met mijn moeder over van mening kon verschillen! Als kind hield zij mij altijd voor ‘het gaat er maar om wat je als mens waard bent’. Een verstandige uitspraak waar niks tegenin te brengen lijkt te zijn. Maar ook een zin die je terugwerpt op jezelf, je persoontje. Ik had het vanochtend ook al met heleen over dit ontluikende (wederom zich aandienende) inzicht. En zei zij dat haar moeder, mijn schoonmoeder dus vroeger tegen haar altijd had gezegd ‘wat erin zit komt er uit’. Als vertrouwen wekken voor dat het potentieel van een mens zich tenslotte altijd volledig zal ontvouwen. Ook al zo mooi gezegd! Moeders en schoonmoeders. Heel bemoedigend. Maar ook hier dezelfde reactie bij mij. Dat dat te klein gedacht is en teveel op de man of de vrouw gespeeld, net zoals in die reclame op de radio in mijn Auto voor het stoplicht in Drieberegn. Ik luister even verder en het blijkt tot mijn verrassing de reclame van de Baak te zijn! Groot landelijk centrum voor leiderschap en ondernemerschap. Waar professioneel leiderschap centraal staat. en waar ik dus vijf minuten later aankom. En nu deze woorden zit te schrijven. In het feminarium een oud gebouwtje dat er rommelig bij staat. Een grote schoorsteen van bakstenen in vrolijke kleuren, aan houten opbouw met bladderende bruine verf allemaal vogelnestjes. Binnen een zwik kleine hokjes. Ik zit achteraan uiterst rechts en kijk uit over een mooie groente en bloementuin. En ineens weet ik precies wat de missie van mijn boek is. De queeste naar dat wat meespeelt in de ontmoeting met de ander, dat wat op je toe komt, dat wat je ontvangt en niet zelf maakt. (gedichtje van Rilke, sta in het spoor van Gadamer, verder met Gadamer).
Als ik een zachte stem volg die van binnen klinkt kan ik zeggen dat ik zelf die stem ben, maar ik kan ook zeggen dat ik een radio ontvanger ben die heel fijn staat afgesteld. Dan komt er iets in, waar ik wat mee doe…Ik geef ergens vorm aan, maar de impressies waar mijn expressie het gevolg van is komt van buiten (?). De ander wekt iets in mij dat lag te sluimeren (klassieke Bildung motief). Het andere en vreemde…en het ‘je hebt het niet van jezelf’. (kunneman correctie meteen in de inleiding- hoe hij zij tegen mij. Voor iemand die het over de muzen heeft heb je het verrassend veel over jezelf. er gaat geen zin voorbij zonder dat er ik in staat. Hoezeer mij dat tegen de schenen schopte. En de passende remedie om de zoek en vervang toets te vinden. En overal ik te vervangen door degenen van wie ik het geleerd heb. Oefening van Marcus Aurelius.
En ik wil kijken wat het oplevert om juist dat ‘groter dan jezelf’ thema aan te kaarten. Doe je het allemaal zelf of is er iets dat groter is dan jezelf? Vragen aan mijn studenten en collegae. En dan in het gesprek over wat je dan met ‘jezelf’ bedoelt. Hoe groot of klein, hoe algemeen of specifiek bedoel je dat eigenlijk.
Waarom ik dat wil? Omdat ik merk dat er eindeloos veel systemen/ structuren/ mechanismes/ gewoontes waar ik door word geleid. Die mij bepalen. Dus tegenkracht. Vooral door uit gewoontes en patronen te stappen. Maar als ik alles zelf zou moeten doen veel te heldhaftig. Ik word geholpen, door wat op pad verschijnt, Maar ook omdat ik dat ‘jij moet het doen’ en die druk op mensen om de held te zijn niet volledig vertrouw. Zelf heb ik het in lezingen eindeloos gezegd ;makers willen we en geen volgers. En ineens draait mijn stoere taal zich om. Wat is een maker (is dat niet juist een volger van wat ie maakt) en kan een volger dus niet de sleutel tot makerschap al in huis hebben? Ineens weet ik het niet zo zeker met al die stoere aanmoedigingen….
CELLO
Ik denk aan de cello. (mijn alter ego..) De relatie tot het instrument. Die kan ik niet dwingen. Kan alleen uitnodigen om mee te spelen. Ook hier actorschap kan je snel overdrijven. Muziek niet spelen alsof je hem maakt, maar alsof je hem ontvangt. Speel je veel beter. Muziek wijst de weg. Door te luisteren. Doorde mabachtelijkheid van de oefening. Door hoe je iets leert. Cello gaat mee op pad. Als mijn leermeester. Cello was er al voor mij. En zal er zijn na mij. De cello vormt mij. Ander beeld dan ‘alles zit er al in en moet er alleen nog uitkomen’.
Zit niet in mij: zit in de dingen. Neem nu dit voorbeeld van
Grappig om een alter ego te hebben….daarmee ben ik al groter dan mijzelf. Die antropomorfe benadering, de menswording van het instrument.
Zouden de muzen ook daarom die attributen hebben. Dat maakt ze groter dan zichzelf. Ik zie ze altijd voor me als dat gezelschap dansers in de voorstelling van Pina Bausch. Begin van walzer. Alle dansers. Fragiel en sterk. Ieder met een voorwerp in de hand. Van mijn grootvader, dit. Van die dat. waar je het van hebt.
Wat speelt er mee? Is voor mij een kernvraag in dit boek. Kernvraag in elke scene. Door te beginnen met O muze…plaats ik me in die positie. Dat ben ik niet zelf. Of tenminste niet het gewone dagelijkse beperkte zelf van mijn persoontje met wikken en wegen en al. Maar een ruimer zelf. Dat door muzen wordt opgerekt.
En dat elke muze een eigen vorm van overstijging lijkt mee te brengen. Urania hemesituaties ls. Melpomene tragisch.
Elk van de negen muzes brengt een ervaring teweeg waarbij de ‘gewone’ orde van de dagelijkse gang van zaken even opgeschort wordt. Er ontstaat ruimte. In mijzelf. Rondom de dingen. Tussen mij en de anderen.
Zou dat de rol van de muzen zijn? Dat ze mij mijzelf laten zien en mijzelf laten worden precies op die aspecten die in de gewone interactie met anderen, in de gewone dagelijkse gang niet zichtbaar zijn, niet tot uitdrukking komen?