9- Man met cello- Euterpe
Is deel van: INTERMEZZO
Wat er klinkt: eigen werk.
‘Jij bent toch die man met cello’? Iemand heeft mij ergens in het werk meegemaakt waarbij ik op enig moment een stukje gespeeld heb: bij de inloop van een studiedag, als begeleiding bij een reflectie die deelnemers moeten schrijven of in een improvisatie met aansluitend daarop een gesprek. En die cello is als een embleem aan mij blijven plakken in de herinnering van de omstanders. Voor degene die mij aanspreekt ben ik ‘die man met cello’ geworden. Dikke kans dat de rest vergeten is.
In deze tekst kijkt ik met een afstandje van de derde persoon enkelvoud naar de ontstaansgeschiedenis van dat personage ‘man met cello.
- ‘Hoe is het zo gelopen’ vraagt hij zich af in de biografische lijn van zijn werk.
- ‘Wat doet de cello in het werk?’ is de vraag vanuit de lijn van het spel.
- Als hij terugkijkt in zijn professionele biografie is het wonderlijk dat hij die ‘man met cello’ is geworden. Het had heel anders kunnen lopen.
1983 Na het conservatorium speelde de man met cello een jaar of zes bij Orkater. Toen daar geen perspectief meer in zat is hij actief gestopt als musicus. Hij is van het podium gestapt en heeft de cello bij hem thuis aan de muur van de woonkamer gehangen om die er voorlopig niet meer af te halen. Welbewust is hij heel ander werk gaan doen: beleidsmaker, eindredacteur, adviseur, docent en onderzoeker.
Saamhorigheid
Man met cello speelt en vraagt zich af wat er zo kenmerkend is aan horen en oren? Oren horen rondom. Oren zijn alzijdig. We horen wat achter ons is, wat er dichtbij en in de verte is. Ogen zijn eenzijdig. Die kijken naar wat er voor hen is. Ogen reiken uit naar wat er te zien is en kijken naar de dingen ná elkaar. Oren horen tegelijkertijd alles wat gaande is en van alle kanten. Als hij speelt vult hij de ruimte. Het geluid neemt bezit van de ruimte tot aan de verste uithoek en komt weer bij hem terug. Hier ‘hoort hij thuis’ is zijn ervaring. Met zijn geluid (her)schept hij de ruimte en eigent die een stukje toe. Hij denkt aan kinderen die met hun stem de onderdoorgang van een viaduct beproeven. ‘Joehoe, hier ben ik!’. Wat doet het met de luisteraar als hij speelt? Die hoort op zijn beurt rondom en tegelijkertijd. En bovendien horen ze nog mét elkaar ook. VV Ze horen erbij. Muziek draagt in de meest letterlijke zin van het woord bij aan saamhorigheid. Het is een verbindend medium zoals dezelfde lucht die we allemaal in- en uitademen dat is of een gezamenlijke maaltijd dat kan zijn.
- Bij de Rotterdamse Kunst Stichting komt het ze goed uit: een gestopte musicus (!?) is precies wat ze willen als hij solliciteert op de functie stafmedewerker muziek. Twee voorgangers, die nog wel actief in de muziek zaten, bleven maar kort. Die zaten droog te studeren in de trein of te componeren op kantoor wordt er gefluisterd. Muziek en muziekbeleid zijn kennelijk twee strikt gescheiden werelden waarin zelf studeren, oefenen en optreden een heel andere energie en aandacht vragen dan voorwaarden scheppen voor anderen. In het sollicitatiegesprek wil de commissie daarover zekerheid. Ja, hij weet van binnenuit wat muziek is, wat muziektheater is, wat muziekvakonderwijs is, wat concertpodia zijn, wat het voor aanvrager betekent om subsidie aan te vragen en noem maar op. Allemaal eisen voor de functie. Maar zelf is hij écht gestopt. Geen zorgen! Zonder wroeging, zonder schuldgevoel overtuigt de man, met cello zelfs zichzelf. En zo wordt hij aangenomen. Wat hij niet vertelt is dat er nog één subsidie aanvraag samen met acteur/trompettist Hans Dagelet in behandeling is bij een landelijk fonds. Het voorstel voor een muziektheater voorstelling over de dagboeken en aantekeningen van Lodewijk van Deijssel wordt prompt goedgekeurd. Het geld terugsturen zou een zonde zijn….dus het moet maar. De cello komt van de muur. Inmiddels ook nog met een beginnend gezin, staat man met cello zich, een dubbelleven van een half jaar toe en daarna basta! De spanningen lopen op, zowel thuis, op het werk, als op de set, maar met kunst- en vliegwerk lukt het om er ongeschonden doorheen te komen, deze functie voor een gestopt musicus.
Meerstemmigheid. De saamhorigheid van daarnet wil niet zeggen dat iedereen hetzelfde hoort of denkt. Hij speelt en denkt daarover na. Want, wat horen we eigenlijk? Dat kunnen we nooit precies zeggen. Ja: Bach, dat zouden we kunnen zeggen als hij dat speelt. Of free impro of minimal. Maar wat betekent dat dan? Muziek is zonder betekenis in de eenduidige zin. We kunnen er van alles in horen, ermee zijn zoals we willen. Er is een fundamentele meerduidigheid aan muziek verbonden. Pluriformiteit, diversiteit en verschil van luisteren kan moeiteloos tussen ons als luisteraars bestaan bij het horen van muziek. Die meerstemmigheid is een gezonde afwisseling met momenten waarop we zogenaamd alle neuzen dezelfde kant op willen krijgen, of met elkaar door één deur moeten kunnen. Het helpt om na een stukje muziek te bespreken wat we hoorden. We respecteren en waarderen plotseling de verschillen.
- Als eindredacteur NCRV- radio 4 leidt man met cello zonder zelf te spelen een leven gevuld met muziek. Hij stuurt een gang programmamakers aan en reist met radiowagens het land in om concerten te registreren, van muziek voor miljoenen tot de orgelrubriek. Van een wekelijks programma over eigentijdse muziek wordt hij zelf de presentator. En daar in de opnamekelder kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Met een groep talentvolle radiomakers worden de items steeds eigenzinniger en begint zijn theatrale en muzikale maakenergie weer te stromen. Steeds vaker zit hij in die kelder in plaats van in de gang die hij aan moet sturen. ‘Neem die cello eens mee, dan dubben we hier en daar nog wat in’ zegt een collega. Zo komt die cello toch weer van de muur om in de lekker galmende akoestiek van de kelder tot klinken te komen. Daar moet hij wat mee in de aftiteling. Het is raar als hij zegt ‘tekst, regie, eindredactie en cello Bart van Rosmalen’, dus staat er in de aftiteling ‘met dank aan de cellist Tilenius Kruidhof’. Die schuilnaam heeft hij van zijn vader. Als die hem, ver voor het mobiele telefoontijdperk, belde op de Rotterdamse Kunststichting wilde hij de secretaresse niet laten weten dat hij zijn vader was. Zijn vader, allang blij dat man met cello inmiddels een maatschappelijke functie bekleedde, vreesde dat het ‘Bart, je vader’ tegen hem zou werken. Daarom zei hij met een enigszins autoritair bekakte stem ‘Met Tilenius Kruidhof, kan ik de heer van Rosmalen even spreken?’ De secretaresse haalde hem dan zonder pardon uit belangrijke vergaderingen: ‘een zekere Kruidhof aan de lijn. Het klinkt belangrijk, kom maar meteen’. En nu speelt hij dus zelf op de late avond in de radiokelder als Tilenius Kruidhof. Zijn vader is dan net dood en hij erft het pseudoniem. De eerste ‘man met cello’ verschijnt dus onder pseudoniem! Want een eindredacteur doet alles voor de kunst, maar speelt niet zelf in deze functie voor een gestopt musicus.
Gelijktijdigheid- Man met cello speelt. In de muziek die klinkt horen we het verstrijken van de tijd. Muziek is tijd die verstrijkt. Vanwege de strijkstok zegt hij het liefst ‘het strijken van de tijd’. De tijd krijgt gestalte door te strijken. Strijken geeft vorm aan de tijd. Een tijd die eindeloos legato uitgestreken doorgaat, een tijd die ons staccato opjaagt en geen seconde langer moet duren, een tijd die we soms het liefste stil zouden zetten. Muziektijd versus kloktijd. Muziek brengt ons in het ‘nu’ van die tijd. Maar er gebeurt meer. In de muziek die klinkt in dat ‘nu’ kunnen we tijdreizen maken. Jeugdherinneringen kunnen levend opspringen als de dag van gisteren. Niet voor niets wordt in de mythologie gezegd dat de dichter-zanger Orpheus, die een iconische figuur voor ‘de muziek’ is geworden, in het bezit was van de sleutel tot de poel der herinneringen. Maar even zo makkelijk zien we beelden van verre toekomsten en gedroomde mogelijkheden die voorbij de horizon nog in het verschiet liggen. Muziek schept een gelijktijdigheid van toen, nu en straks.
1996 Zijn enthousiasme voor radio maken betekent ook dat de spanning in zijn werk steeds verder oploopt. Want waar gaat zijn aandacht naar uit en hoe verdeelt hij zijn tijd? Het maken oefent een grote zuigkracht uit, ook door dat telkens werken op de deadline van een uitzending die klaar moet zijn. Het is lekker en het is verslavend om daar totaal in op te gaan, in de virtuositeit, het speelplezier en de scherpte in interview en ontmoeting, met alsmaar nieuwe en verrassende gasten. Maar al die andere programma’s dan? De gang met radiomakers op de eerste verdieping die hij aan moet sturen ligt er verweesd bij. Beland hij nu bij de NCRV alsnog in een situatie die ze bij de Kunststichting niet wilden: een maker op een beleidsfunctie? Hij wordt door de baas gedwongen te kiezen: maken of managen? Man met cello kiest voor het maken. Maar is het wel kiezen? Want dat maken kan hij niet uitzetten lijkt het wel, het dringt zich aan hem op en is, zolang hij zich kan herinneren, verbonden met een sterk gevoel van eigenheid. Hij zit er zelf in, hij identificeert zich ermee, net alsof hij pas dan en daarmee ten volle in het leven is. En tegelijkertijd baalt hij ervan. Waarom trekt dat maken zo aan hem, hij heeft toch ook nog andere verlangens en ambities? Invloed zou hij willen, macht en zeggingskracht om die omroepen bijvoorbeeld meer te laten samenwerken op die zender en het klassieke profiel scherper te maken. Het is in dat perspectief carrière technisch niet bepaald de handigste move die hij nu maakt. Man met cello raakt zijn kamer kwijt, zijn secretaresse, gaat financieel een schaal naar beneden in plaats van omhoog en krijg een ‘tussenbaas’ op zijn voormalige functie. Wel houdt hij ‘zijn’ programma’s. Maar niet voor lang. Een jaar later moet de NCRV bezuinigen en van zichzelf terugkeren naar de kernmissie rond het geloof. Zijn baas (de bovenbaas) ontdekt dat de bezuiniging op de radio in één klap te realiseren is als ze een streep door zijn programma’s zetten en hij vliegt eruit. Wat is dat een pijnlijke ervaring. Hij past niet in de vorm. Zijn passie voor het maken van programma’s en de ongebreidelde verbeelding van een groep talentvolle makers krijgt, zo ervaart hij dat, geen bestaansrecht. Als hij managen in plaats van maken had gekozen, wat was er dan gebeurd? Het mannetje van de radio is kennelijk geen ‘man met cello’. Hij likt zijn wonden, schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel als zzp-er, stopt weer opnieuw als musicus en bouwt een praktijk op als adviseur in de cultuursector.
Gevoeligheid. De taal kent de uitdrukking ‘een gevoelige snaar raken’. Man met cello speelt en strijkt snaren aan. Dat resoneert in de lichamen van de luisteraars. Iets in hen gaat meetrillen. Een gevoelige snaar wordt geraakt. Die fysieke resonans lijkt ruimte te maken voor beelden, gevoelens, herinneringen en gebeurtenissen die we in het ‘gewone’ werk vaak buiten beschouwing laten. Want wat moeten we er daar mee? Dat is kwetsbaar en niet de gewoonte. Wat doet dat? Hij zou dat sensibilisering willen noemen. Een groeiende gevoeligheid voor begrijpen en voelen, betekenis en belevenis, de wereld van woorden en de wereld zonder woorden. Het ‘begrijp je wat ik bedoel’ van een gesprek gaat een verbinding aan met het ‘voel je wat ik bedoel’ van de man met cello.
2005 De cultureel econoom Arjo Klamer vraagt de man met cello of hij het kunstprogramma wil vormgeven in een leiderschapstraject op basis van bronnen in de filosofie en de kunst. Hij begint kunstenaars uit allerlei disciplines uit te nodigen om aan de hand van hun werk het gesprek aan te gaan. Hij begint met af en toe weer een audio-item te maken zoals bij de radio over de onderwerpen die er behandeld worden. En zo verschijnt ook de cello weer ten tonele, schoorvoetend, want stoffig en jaren niet bespeeld. Hoe kan hij met die cello een plek vinden in deze context van gesprek, filosofie, ontmoeting en verdieping? Hij gaat experimenteren met manieren om die cello ‘in het werk’ te krijgen. Zoals aan het einde van een gesprek een kort stukje spelen en zeggen dat het een samenvatting is. Of het gesprek kort onderbreken door te spelen. Of begrippen als stilte door te spelen te verdiepen. Hij groeit steeds verder uit tot ‘man met cello’ die overal wel wat bij te dragen heeft. De personages waarover gesproken wordt uitbeelden. Door filmmuziek achtige toevoegingen de stemming beïnvloeden. Spelen bij binnenkomt en bij afscheid. En zo verder. Maar, hoe écht en wáár en zíngevend de momenten dat hij speelt ook worden gewaardeerd, het zinnetje ‘en nu weer aan het werk’ hangt altijd in de lucht. Is dit wat hij als ‘man met cello’ bijdraagt dan geen werk? Waarom zit de muziek in de hoek van het intermezzo?
Hij mag wel spelen, maar niet volledig mééspelen. De ambities van Klamer reiken overigens verder dan deze leergang. De bedoeling is, om onder de naam Academia Vitae, een heuse universiteit op te zetten. Daar wordt hij niet in meegenomen. Waarom niet? Omdat hij niet gepromoveerd is? Of speelt ook mee dat hij zichzelf als man met cello te veel als spelende mens manifesteer? Hoe was het gegaan als hij de cello thuis had gelaten? Maar die cello terughangen wil hij niet meer.
Ambachtelijkheid. Aan alles is te zien en te horen dat er veel oefening aan vooraf is gegaan. Hij laat, of hij nu wil of niet, zijn verworven kundigheid zien en horen. De noten worden precies gepakt, de positiewisselingen soepel gemaakt, de streken op de juiste manier gewisseld. Er is techniek. Er is een instrument dat ambachtelijk bespeeld wordt. Als er iets misgaat is dat hoorbaar. Dat vraagt om te blijven oefenen. De systematisch volgehouden discipline die wordt getoond roept altijd iets op bij luisteraars. Het spreekt ze aan op hun eigen oefening en precisie op die terreinen die bij hen passen: de sport, de keuken, de opvoeding, het werk.
2007-2011 ‘Is het een man of een vrouw’? Dat is de standaard geestig bedoelde vraag van de steward of stewardess als hij de cello in het vliegtuig in een eigen stoel zet en met een eigen riem vastgespt. Mevrouw Cello van Rosmalen of iets vergelijkbaars staat er op het ticket omdat het invulprotocol voor de gegevens een mens met een geslacht en een naam verwacht. De man met cello heeft een stuk of zeven zinnetjes om terug te zeggen variërend van ‘wat denk je zelf?’ of ‘er zit een stengun in’ tot een kleine verhandeling over de genderneutraliteit van cello’s. Hij is regelmatig internationaal onderweg voor het Koninklijk Conservatorium in Den Haag waar hij een jaar na de Academia lector wordt van een lectoraat ‘docent van de 21e eeuw’. Met andere instituten bouwt hij aan een internationaal netwerk met seminars voor docenten, vakontmoetingen over oefenen, masterclasses en manieren van leren waarbij we zeggen: ‘instrumenten mee, we gaan ook spelen’. Dat maakt veel los. Deelnemers laten zelfs nu nog regelmatig weten wat dat spelen allemaal heeft gedaan in hun persoonlijke en professionele ontwikkeling. Dat je elkaar in het spel ontmoet, vergeet je niet gauw. Er ontstaan vriendschappen. Maar de ontvangst van deze aanpak in de thuisbasis, het Koninklijk Conservatorium, is een stuk gereserveerder. Hoezo spelen in een professionaliseringstraject over het docentschap? Hoezo improviseren? Ook lectorale lezingen waar hij als onderdeel van de lezing speelt, worden gemengd ontvangen. Van ‘heel goed en spot on’ tot en met ‘dat hoort niet en wat draagt dit bij aan de standing en de reputatie van een Europees topinstituut’? De reserve is dusdanig dat het lectoraat na vier jaar niet wordt verlengd. Was dat als hij niet had gespeeld misschien anders gelopen?
Toevalligheid. Het moment dat man met cello even wat speelt in een vergadering of workshop staat niet vast. Er is geen onderliggend script. Dat is anders dan een vooraf aangekondigd concert op een podium. Spelen in de context van organisatie betekent dat de zaak hoe dan ook een beetje uit de hand loopt. Door het ongewone van die cello worden we ons bewust van de toevalligheid van wat gaande is. Zeker als het spelen weer stopt en het voorstel is om er even over te spreken. Het breekbare dat in nog in de lucht hangt nog even niet verstoren. Wat is er te zeggen? De keel raspen en ademhalen. Tastend en zoekend spreken. Iets zeggen terwijl je nog niet weet wat je gaat zeggen. Iets zeggen dat je nog niet eerder zó gezegd hebt. Dan wordt het scheppende karakter van een gesprek hoorbaar. Dat we het gesprek maken in co-creatie terwijl het ontstaat. De toevalligheid dat de gebeurtenissen precies zo gaan als ze gaan, maar ook totaal anders hadden kunnen zijn. We worden benieuwd naar wat er komt terwijl we het zelf maken.
Vanaf 2009 Ondanks, of misschien wel dankzij, de tegenwind wordt zijn queeste om te spelen in het werk en in organisaties steeds sterker. Tijdens zijn lectoraat doet de man met cello er praktijkgericht onderzoek naar en gaat, omdat promoveren voor een lector wenselijk is, op zoek naar mogelijke promotie-begeleiders. Hij ontmoet Harry Kunneman van de Universiteit voor Humanistiek. Zijn werk over waarden in organisaties spreekt hem aan. Andersom spreekt zijn werk over creativiteit in organisaties, zo blijkt, ook bij Kunneman aan. In een uur komen ze eruit. Hij gaat een proefschrift bij Kunneman maken.
Kunneman pakt zo snel door dat hij hem, gegeven de innerlijke dilemma’s rondom wel of geen musicus zijn, al meteen een mogelijke titel aan de hand doet: ‘de cello voorbij’. ‘Jij hebt het niet nodig om heel lang over die cello uit te weiden. HET KUNSTWEWRK CELLO VERDER UIT TE DIEPEN, JOUW KUNSTENAARSCHAP TE ONDERBOUWEN Jouw praktijkervaring VV UITLEG is zo groot en verstrekkend met al die manieren van werken dat je ‘gewoon’ kan promoveren’ zegt Kunneman tegen hem. Wat een opluchting! Hij mag meedoen met wat hij op dat moment aanziet voor het echte werk. Maar gaandeweg roept die titel ‘de cello voorbij’ steeds meer weerstand op. Hoezo ‘de cello voorbij’? Hoezo ‘gewoon’ promoveren. Wat wil Kunneman daar eigenlijk mee zeggen? Is dat niet precies hetzelfde patroon als bij de Kunststichting (liever geen uitvoerend musicus), de NCRV (maker of manager?), het Koninklijk Conservatorium (speler of lector?). Loopt hij daar nu alweer tegenaan? Dat laat hij zich niet nog eens gebeuren. Hij zet zich schrap en de geopperde titel gaat van tafel.
Vormelijkheid. Spelen als onderdeel van het gesprek is een interventie in iets wat anders gewoon doorgegaan zou zijn: De woorden van het gesprek worden onderbroken door de noten van de muziek. Eigen aan muziek is dat het zich altijd voordoet als een stuk. Het heeft een vorm, een afbakening in de tijd: het begint, speelt zich af en eindigt. Door te pendelen tussen spreken en spelen krijgt ook het geheel van spelen en spreken vorm. A-B-A-B. gevoel versterken voor wanneer en hoe iets begint en eindigt leidt vanzelf tot winst aan betekenis. We worden preciezer: Zeggen we iets wel of niet? Herkennen we een ‘mooie’ slotzin van een blokje gesprek? Als vanzelf komt er bijvoorbeeld ook meer ritmische afwisseling in het gesprek en minder monoloog.
2009-2016 Gezien de constante hoeveelheid werk aan het proefschrift schiet spelen erbij in. Alles wat hij doet wordt schrijven en redeneren. Zijn denkwereld moet kloppen als een bus. Zes jaar lang. Is dit zijn onderwerp, zijn queeste? Ja dat is het! Voluit. Maar het offer dat wordt gevraagd lijkt het spelen en maken zelf te zijn. Maar dat zou hij toch niet meer laten gebeuren?
Lichamelijkheid De snaren moeten met de vingers van links stevig ingedrukt worden. Ook de stokvoering met rechts is een fysieke inspanning. In zware passages gaat het soms tot aan het spreekwoordelijke bloed, zweet en tranen aan toe. Op de linkerduim zit een plak eelt op de zijkant. Schouders en nek zijn in zijn geval soms blessuregevoelig. Adem reguleren is een ding. Het is vaak gehijg en soms gesteun. De beroemde Pablo Casals speelde met een pijp in zijn mond om het steunen en zuchten te beperken. Hij is een lichaam. De cello is een lichaam. Samen gaan ze aan de gang. Doet dat wat? Ja natuurlijk!
6 januari 2016 Aan het begin van de promotieplechtigheid krijgt de man met cello zoals gebruikelijk precies vijftien minuten voor een zogenaamd lekenpraatje dat aan de verdediging voorafgaat. Hij wil en zal de cello meenemen en spelen. Dat wat hij zich daarvan allemaal voorstelt wordt met alles wat er gezegd moet worden in die vijftien minuten uiteindelijk teruggebracht tot precies twintig seconden tokkelen. En dan bespeelt hij de cello ook nog staande zoals een contrabas. Zittend spelen zoals het hoort, kan niet. De inleiding en verdediging worden nu eenmaal staande gedaan en het protocol voorziet niet in een stoel voor de kandidaat.
Na de ontvangst van de bul staat hij, terwijl de zaal langzaam leegloopt richting de viering, de cello weer in te pakken. De portretten van illustere voorgangers kijken van de muren zwijgend op hem toe. Overwegend sombere en serieuze gasten zoals ze geportretteerd zijn. Maar dat is natuurlijk schijn. ‘Waarom maar 20 seconden?’ vraagt hij zich af, had hij niet iets meer kunnen uitpakken? De ‘man met cello’ is in de verdediging terecht gekomen. Vandaag wel heel letterlijk in de verdediging van het proefschrift. Maar in al die andere gevallen in het werk is zijn ervaring ook dat hij er telkens voor op de bres moet staan dat hij speelt. Dat hij voortdurend valide argumenten paraat moet hebben ter rechtvaardiging. Dat verdedigen van het spelen is een zo vanzelfsprekende gewoonte geworden dat hij er gewoonlijk niets meer van merkt. Nu in deze historische zaal en op dit moment van het ‘hora est’ wordt hij zich ineens bewust van dat defensief.
Eigenzinnigheid
Altijd opnieuw moet om tot spelen te komen iets van een bruuske losscheurende overgang gemaakt worden. Dat is vaak pijnlijk. Het schuurt en is eng. Hij voelt weerstand en vervreemding of die nu in zichzelf geïnternaliseerd is of werkelijk bij de deelnemers aanwezig. Alsof hij een inbreker is, moet hij de keurige grens van mijn en dijn over, de orde verstoren. Die grensgang is het minst fijne. Maar feit is dat hij daar dan vervolgens wel zit en speelt. Dat is anders. Dat is ongewoon en brengt een gevoel van eenzaamheid. De vreemdeling. Of hij nu muziek speelt die gemakkelijk en vertrouwd klinkt of niet, hij is in den vreemde. Hij staat niet op een concertpodium en klinkt niet op de radio. Het is geen feestje waar hij het bandje is. Hij speelt ‘in’ het werk. Ongewoon! Hij wordt gezien als eigenzinnig: ‘jij kan spelen, jij hebt je eigen wereld, jij durft te breken met conventie’ zeggen ze. En hij, op zijn beurt, put moed uit die eigen-zinnigheid: ‘hier ben ik en ik speel’ denkt hij.
Tenslotte. Er is een muze die vooral van de muziek is en niet van de woorden. Euterpe heet ze. Ze wordt de verblijdende genoemd. De muziek zelf hoeft niet blij te zijn, het kan zelfs de lokroep voor een vogel zijn. Zijn ervaring is dat het moment dat er muziek klinkt iets in hem opspringt, een lichte tinteling. Iets in hem wendt zich naar de muziek en verbindt. Hij ervaart een extra present zijn, een ‘ja ik ben er’, alsof de muziek hem daarop aanspreekt. Misschien wordt de muze van de muziek daarom wel de verblijdende genoemd.