Verder na Rothko
Anouk: Een begin
Een begin. Dit is een begin. Dit zou een begin kunnen worden. Dat weten we later pas.
Een begin heeft een geheugen. Eerste keren griffen zich in hoofden, laten geuren na en geluiden, zodat je later, of aan het einde, terug kunt keren. Naar het begin.
Het begin. Dit is het begin. Het zou het begin kunnen zijn. Het begin duurt altijd het langst. Het neemt in een hoofd meer opslagruimte in dan alle keren daarna. Het begin maakt zich graag groter dan ze is.
De zon lacht als op de hoek van een kindertekening. We zien de schaduw van de dingen niet. Want dit is het begin. Ons begin. Er waait een warme wind. We rapen een steen op. Onze eerste steen. We planten een zaadje in de grond. Een meerjarenplant met rode bloemen, waarvan jij de naam weet die ik meteen vergeet. Misschien zeg ik je mijn naam. Een naam kan een begin zijn. Misschien neem ik je hand. Want ook met een hand kan alles beginnen. Maar een kus krijg je niet. Nog niet. Er is al genoeg om te beginnen.
Wat er hierna komt, is aan ons. Maar wat vergeten wordt, heeft geen begin. Dus laten we onthouden hoe het is. Nu de zon lacht, de warme wind blaast, de steen in onze handen ligt, het zaadje van de plant met rode bloemen met een wijsvinger in de aarde wordt geduwd en jij mij vraagt: ‘hoe heet jij eigenlijk?’ en ik jouw hand vastpak.
Dan kunnen we later, of aan het einde, terugkeren. Naar dit begin.
Bart (ik koos een tekst uit zijn 'brieven aan de muzen' waarin aan Rothko en de muziek die Feldman maakte voor Rothko Chapel gerefereerd wordt)
O muze...
Hoe langer ik in dit bed blijf liggen hoe minder ik er uit kom. Kleine gedachten blijven maar komen als zachte donzige sneeuwvlokken in de koele ochtendlucht. Onophoudelijk blijven ze vallen. Mooi natuurlijk is. Maar ze plakken aan elkaar totdat mijn deuren en ramen volledig dicht gesneeuwd zijn en ik er niet meer uit kan. Beklemd ben ik.
Een altviool zoekt de hoogte in de openingsmaten van Rothko Chapel van Morton Feldman. Hoe menselijk klinkt dat streven, juist op een altviool. Waarvan de diepte kan zuchten en steunen. Waar iets rafeligs aan zit. Een heesheid waar de moeite van het spelen altijd in aanwezig blijft. ‘O had ik maar vleugels’ is misschien wel het verlangen dat door de altviool tot klinken wordt gebracht. Rothko Chapel is een ruimte die zich opent als bronskleurige pauken die zacht worden aangeslagen. Het binnenste wordt hoorbaar. Daarin verschijnt de altviool en al haar bij voorbaat eindige streven. Dat niet anders kan dan sterven. Klokken en een koor begeleiden het verdwijnen ………muziek die sterft in het tot klinken komen. Alsof ze bestaat uit naklank, dat wat klinkt als al het andere heeft geklonken. Dat wat ik mij van jouw stem kan herinneren. Niet meer dan een echo. In de verte. Dat wat nog van verre hoorbaar blijft terwijl mijn ijzige beklemming toeneemt waarin ik alleen achterblijf. Verlaten. Ik zit in die pauk. In de linker van de twee. En ik kan er niet uit. Ik hoor stemmen, maar heel ver weg, alles is ver weg, en ik word aangeslagen heel zacht, mijn tijdelijke gevangenis komt tot klinken. Blazers hoor ik. Vooral de lucht die ze door de instrumenten blazen, de adem als een windvlaag, de strijkers hoor ik. Vooral het aanstrijken van de snaar, het zachte zuchten dat dat oproept, en de klokken die in de verte worden aangeslagen, de ruis van de grote trom waarin je voelt hoe het vel trilt en de lucht in beweging zet, niet de toon, maar dat wat de toon maakt hoor ik, niet de samenklank, maar het zuchten van de makers, dat wat gelijktijdig klinkt is zo gekozen dat het samen het steunen en het uitblazen van de laatste adem van heel dichtbij laat horen,
Het donker in de pauk
Het donker in de sneeuw
Het donker in mijn lichaam
Het donker in
Dat ik jou zoek om jouw stem. Anders word ik gek van de stemmen in mijzelf. Ik moet jouw stem horen. Die van buiten komt. Die tot mij spreekt, die tot mij zingt, zelfs al is het maar van verre. Zelfs al is het maar als een echo. Klink tot mij. Dat is de aanroep. Het O muze…Omdat jij de stem bent die als het ware op mij toekomt kan ik je en wil ik je aanroepen. Zou je terug willen komen? Zou je gewoon opnieuw dit bed in willen stappen? En mij in mijn oor fluisteren. Een hees gefluister als van een altviool. Zou je tot mij die in de bronzen pauk zit opgesloten willen spreken? Mijn vel willen aanraken en in beroering willen brengen? Mij zacht aanslaan? Met jouw adem de sneeuw die voor mijn deur en ramen licht opgehoopt willen smelten? En zo bij mij binnenkomen,
Anouk: Nooit ontbreek jij mij
Nooit ontbreek jij mij
Ik denk jouw lichaam tevoorschijn in elk landschap
Je steekt je hoofd door de hals van het nachtelijk blauw
je armen in de mouwen van de lichtgele middaghitte
Je trekt het oranje van de vallende avond aan
strikt de veters van de schemering
Kleuren kunnen zich gedragen als kleding om een lichaam
Ik kijk jouw lichaam tevoorschijn
En als je er ten volle bent,
met zachte tred meeloopt met mijn blik,
kleed ik je uit met mijn ogen
Kleur voor kleur
Tot er alleen een verblindend wit over is
Daarin vind ik jou
Nooit ontbreek jij mij
Zolang ik kijk