Waarom teken ik?
Telkens als ik dacht aan het maken van 'het artikel' kwam er in plaats daarvan een tekening uit. Nu zit ik hier met 20 tekeningen en de vraag wat ik er mee moet. Wat is dit tekenen, waarom teken ik, wat hebben die tekeningen te zeggen?
Nee ik ga de spelregels niet veranderen. Ik ga me niet beroepen op een status aparte, niet zeggen dat ik als 'maker van tekeningen' een andere weg volg dan die van de door ons samen uitgestippelde afspraken. Dus ook bij mij zijn er een casus, een interventie en een beschouwelijke reflectie. De tekeningen die ik heb gemaakt zie ik als de interventie. Maar wat is dan weerbarstige casus waar ze worden ingebracht? Waar precies zijn de tekeningen werkzaam? Als ik daarover nadenk kan ik niet anders zeggen dan dat de tekeningen in eerste instantie mijzelf iets doen. Daar begint het. Ik teken en dat doet me wat.
Ben ik dan zelf een weerbarstige casus misschien,....ben ik zelf een 'praktijk' waar het schuurt? En werken het tekenen en de tekeningen daar als interventie op in? Als ik er zo over nadenk zou ik dat wel zo kunnen zien geloof ik: mijzelf en mijn dagelijks handelen als een weerbarstige, schurende praktijk. Wat is dan wel dat weerbarstige? Dat zijn de vaste en vaak verzwegen gewoontes en overtuigingen die in mijn handelen de dienst uitmaken. Mijn eigen tredmolen waar ik in de pas slaafs in meeloop. Neem als voorbeeld het volgende. Het voortdurende idee dat ik doe wat ik doe omdat het belangrijk is. Ach wat ben ik daarvan overtuigd. En hoe goed houdt mij dat aan de praat! Dag en nacht kan je mij ervoor op mijn schouder tikken. 'Doe dit, doe dat want de mensen zijn er vast blij mee'. En daar ga ik. 'De redder des vaderlands' klinkt het in mijn achterhoofd. Daar komt hij aan. 'Goh goed gedaan' hoor ik mezelf al van binnen zeggen. En heel subtiel hoort daar bij dat ik dat nog spannend vind ook. Lukt het om het goed te doen, een volgende stap te zetten? Krijg ik een inzicht dat me verder helpt en waarmee ik anderen kan bijstaan? Dat mechanisme drijft mij voort: een positivo met een up tempo ritme en veel energie om er in te gooien. En maar hopen dat ie net een beetje slimmer is dan de rest, dan lukt het wel.....En dat is er nog maar één, van de weerbarstige gewoontes. Weerbarstig omdat deze gewoonte zich als vanzelf kopiëert en vermeerdert als onkruid dat welig tiert tegen de muur van een ruïne. Weerbarstig omdat ik er eigenlijk niet zo'n vat op heb. Geen snoeischaar is er tegen opgewassen. Moet ik het dan maar laten? Nee dat niet. Ik zou willen dat hierin meer ruimte was voor anders denken, meer ruimte voor verschil en voor anders.
Tegen die achtergrond zie ik het tekenen dat zich de laatste jaren tamelijk onstuitbaar aan mij opdringt. In dat tekenen ontstaat, zo lijkt het, ruimte voor anders denken en anders doen. Hoewel raadselachtig hoe dan wel. Dat tekenen zet mij op een ander been. Dat klinkt eenvoudig en prettig zo van 'even tekenen en hup op een ander been'. Maar zo is het in de praktijk niet. Ik ervaar het tekenen als ontregelend en en soms zelfs ontwrichtend. Dat andere been weet niet precies waar het staat. Ik kom al tekenend op plekken waar ik het niet goed meer weet. Ik zie dingen ontstaan die ik niet snap. Het is mijn vak niet. Ik heb geen controle op wat er gebeurt. En toch kan ik het niet naast me neerleggen. De stapel groeit. Ik kijk er naar en zie het aan. Maar wat moet ik er precies mee? Als dat tekenen een interventie is in mijn vertrouwde gewoonten dan lukt dat aardig. En het is nogal kras tegelijkertijd.
Graag maar ook met enige schroom laat ik hier een paar tekeningen zien. Om er niet te snel overheen te stappen zet ik er telkens wat woorden bij. Die woorden komen op als ik er weer naar kijk. Deels door wat ik ervaar in het kijken, deels door wat ik me herinner van het maken. De taal van de woorden bij de tekeningen is anders dan mijn 'gewone' taal. Ik weet niet precies wat ik zeg en waar het toe dient. Maar dit is wat zich aandient.
Soms aan het begin, soms halverwege, soms op het laatst, maar ze komen, telkens weer komen ze: de ogen. Uit strepen, uit krassen, uit vage lichamen, uit ronde of steenachtige vormen, onvermijdelijk komen ze tevoorschijn: de ogen. Dat is een moment, het moment.... De tekening zelf gaat kijken. De tekening kijkt terug. Tot dan toe was ik het die keek, waren het mijn ogen die zagen wat er ontstond, mijn gezicht dat de lijnen volgde die ik zette, mijn blik die de vormen vatte. En dan ineens, als de ogen verschijnen, draaien de rollen om. Nu is niet alles meer mogelijk. Nu komt het erop aan. Ik word in de gaten gehouden en moet op mijn tellen passen. Rustig, onafwendbaar en zonder knipperen zijn ze er: de ogen die kijken. Met een heel eigen gezag. Ik weet wel dat ze getekend zijn en nog wel door mijzelf! Maar toch.... Vanaf nu kijken we naar elkaar de tekening en ik.
Maangezichten, dat waren het, in de eerste serie tekeningen van twee tot drie jaar geleden. Volmaakt ronde en met krijt wittig gepleisterde schijfjes. Door de grijze stukken en de grillige lijnen in het midden van het wit kon je er een gezicht in zien. Ogen, een neus en een scheve mond. Vaak niet meer dan een gestolde grimas. Eerder een masker, dan een levend gezicht. Dat waren de maangezichten van het eerste uur. Karikaturale uitdrukkingen van bevroren emoties. Toen is de strakke cirkel flexibel geworden als een kneedgum. Uitgerekt zijn ze geworden tot onregelmatige ovalen, met vier-, zes- of nog wel meer flauwe afgeronde hoeken. Zoals stenen, werden ze. Stenen die op een strand liggen, aangespoeld zijn en in de handen van een mens mee worden genomen. Of stenen zoals ze gevonden worden in een drooggevallen rivierbedding. Maar de tekening bleven ze houden. Hoe dan ook. In grijze stukken en grillige lijnen lieten ze hun gezicht zien. Maangezichten werden steengezichten.
de invallende duisternis toelaten
eng is dat,
durf ik dat, mag ik dat, wil ik dat
het zwarte potlood zijn diepste zwart laten zien
afdalen
mij overgeven
aan de nacht
'ben je bang voor het donker' vroegen we elkaar als kinderen
ik als broer aan mijn zussen
of aan vriendjes op een kamp
als we ineens op de drempel staan
daar waar we het niet meer kunnen zien
waar we het zicht verliezen
'ben je bang voor het donker'?
en dan doorgaan
de volgende stap zetten
'de omgekeerde wereld' zei ik vroeger ook
als broer tegen mijn zussen
en soms onder vriendjes
het uithouden
daar waar alles andersom is
zo is het hier ook
het laatste licht meenemen in het donker
de omgekeerde wereld in
de muren zijn betekend
in de schemering van een grot
wat is dat witte?
vraag je
is het een hand,
een klauw of een monster?
een wit dat wil grijpen
een wit dat wil bijten
dat wit
staat tussen hen in
zeg ik
de vrouw, de man
zij draagt een doekje
over haar hoofd, haar schouders
zo naar beneden
gegleden
en daar
opent zij haar lendenen
hij danst
op zijn achterste benen
op lichte voeten
en met wijde armen
kom liefste kom
en zie geen gevaar
maar de lijn is de grens
tot hier, zegt het potlood
jouw lichaam
tot hier
en niet verder
je kan reiken wat je wil
maar ik zeg het je
tot hier
en voor de zekerheid
een witte wachter
op je pad
vreemd en vertrouwd tegelijk
jou weg willen leggen, jou achter me willen laten
toch weer naar je kijken
jouw ongerijmdheid
wel willen, maar niet kunnen oplossen,
jouw chaos niet verhelpen
alleen maar aankijken
jouw onhandigheid
Als dit tekenen, waarvan ik de werking door er wat woorden bij te zetten een beetje heb opgerekt, nu de interventie is in de gewoonten van mijn handelen, wat gebeurt er dan met mij? Wat werkt er? Na het bekijken van de tekeningen (dus dat wat er uit komt) nog een paar opmerkingen over het proces van het maken.....
- tekenen is een voortdurende oefening om dat wat ik doe naar mij toe te laten komen. te ontvangen. de act van het tekenen is niet van mij af, maar komt op mij toe. Ik zend niet, maar oefen het ontvangen. (er is een prachtig iconisch stuk in de muziekgeschiedenis- het strijkkwartet in fis van Schönberg. In het derde deel laat hij de tonaliteit los. en komt er bij de voer strijkers een zangeres. Zij zingt 'ich fuhle luft vom andere planeten'. de gewoonten van de tonaliteit worden doorbroken. dat schept ruimte om te ontvangen
- het is niet zo dat 'ik' een tekening maak. in de zin dat ik de handelende persoon ben en dat de tekening mij ondergaat. (moet denken aan de titel van het boek van Jessica Benjamin 'between doer en done to'. het is meer een gelijktijdig ontvouwen. zowel 'ik' als tekening maken deel uit van iets dat samen ontvouwt ik-tekening. dat motief dat nmijn teleningen tot nu toe steeds terug gaan kijken. en er zich in de tekening verborgen ogen ontvouwen maakt dat wederkerige, dat samen als een, sterk voelbaar in dit verband. (ander licht op empathie...).
- in het tekenen zijn geen woorden. Hier in dit artikel zijn veel woorden. die proberen een beetje in de buurt van de tekening te komen. maar het tekenen zelf. en ook de tekening zelf zijn zwijgen. stilte. geen woorden. sterke ervaring om langdurig niets te zeggen. het terugkijken naar de tekening. de tekening opnieuw zien si zonder woorden.
- dat donker. ik ben vaak onredelijk opgewekt. en nu dat donker....(moet denken aan het boek 'het kwaad van Safranski)
- de fascinatie voor vorm zoals de steen, de maan, het gezicht.
- over het fysieke ervan, handen zelf op papier. probeer maar eens iets bloots te tekenen. sensibele of sensuele daarvan.
wat doet dit nu?
ik oefen dat wat Sennett beschrijft. materieel bewustzijn. en dingen en vragen in het maken die in sociale omgang ook spelen. Sennett helpt om hier enige grond in te krijgen, in de transfer ...... Nog 1 keer de vijf thema's die nu al schrijvende) naar voren komen. dit speelt ook in mijn werk: Hier werk ik mee:
- de ander ziet mij
- het gezicht ergens in zien en aanzetten
- durven in het donker te zijn
- de sensualiteit en het verlangen
- de ongerijmdheid, de complexiteit
BvR